Water, een kostbare grondstof
Water, een kostbare grondstof
Europees Parlement giet
waterbeleid in strikte kaderrichtlijn
(richtlijn tot vaststelling van een kader voor
communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid)
0. Inleiding
Deze richtlijn creëert een algemeen kader voor alle aspecten van het waterbeleid in de vijftien EU-lidstaten. Op middellange termijn worden de oude waterrichtlijnen vervangen en geïntegreerd in de kaderrichtlijn (artikel 21). De versnippering van doelstellingen en middelen vormt vooralsnog één van de grote hindernissen om te komen tot een doeltreffend en samenhangend waterbeleid in de Europese Unie.
Het Europese waterbeleid is voortaan gericht op (artikel 1) :
a) de bescherming en verbetering van het oppervlakte- en grondwater,
b) de bevordering van duurzaam en efficiënt watergebruik en
c) de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en droogteperiodes.
De waterrichtlijn legt de juridische basis voor het concept integraal waterbeheer in de Europese Unie. Hiermee kunnen de lidstaten een globaal raamwerk scheppen waar de belangen van diverse doelgroepen (industrie, handel, consumenten, recreatie en landbouw) niet langer eendimensioneel worden beoordeeld, maar in samenhang (zie
1.3. Stroomgebieddistricten). Bij integraal waterbeheer zoeken alle betrokken partijen naar een oplossing die aanvaardbaar is voor iedereen, en bij voorkeur ook optimaal.
Aan de totstandkoming van de nieuwe richtlijn is een uitzonderlijk lange lijdensweg voorafgegaan. Reeds tijdens het ministeriële Seminar '88 over het waterbeleid van de Gemeenschap te Frankfurt kwam de noodzaak van wetgeving ter verbetering van de ecologische kwaliteit van oppervlaktewateren aan bod.
In zijn resolutie van 28 juni 1988 vroeg de Raad aan de Commissie voorstellen in te dienen. Drie jaar later, in de verklaring van het ministeriële Seminar van Den Haag '91 over grondwater, werd gepleit voor maatregelen om de achteruitgang van kwantiteit en kwaliteit van de zoetwatervoorraden te voorkomen.
Er volgden twee bijkomende resoluties van de Raad op 25 februari '92 en 20 februari '95 over een actieprogramma en de herziening van de richtlijn betreffende de bescherming van het grondwater tegen gevaarlijke stoffen, als onderdeel van een algemeen waterbeleid. Op 18 december '95 werd de Commissie andermaal verzocht een nieuwe kaderrichtlijn houdende basisbeginselen voor een duurzaam waterbeleid in te dienen.
Kort nadien, op 21 februari '96, deelde de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad mee welke beginselen aan de grondslag zouden liggen van het waterbeleid van de Europese Gemeenschap. Het actieprogramma voor geïntegreerde grondwaterbescherming en geïntegreerd waterbeheer werd begin september van datzelfde jaar ingediend. Tegelijkertijd beklemtoonde de Commissie de nood aan procedures voor waterwinning en de kwaliteits- en kwantiteitscontrole van zoet water.
Begin '97, na een nieuw verzoek van de Raad van 23 oktober '96, zag de richtlijn tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid eindelijk het levenslicht. Tijdens de eerste lezing in het Europees Parlement (februari '99) werd het voorstel van de Commissie verregaand gewijzigd.
In haar gemeenschappelijk standpunt hield de Raad geen rekening met de EP-amendementen en greep terug naar het commissiestandpunt (zie 1.2. Tussen Parlement en Raad). Eind januari 2000, bij de tweede lezing in de Commissie Leefmilieu, Volksgezondheid en Consumentenbelangen, werd de tekst opnieuw aangescherpt met de belangrijkste - niet weerhouden - amendementen uit de eerste lezing.
Bij de stemming in de plenaire vergadering van het Europees Parlement (zitting 14 februari – 18 februari) zal blijken of een meerderheid van de 626 parlementsleden zich kan scharen achter het geamendeerde "groene" voorstel van de Commissie Leefmilieu, Volksgezondheid en Consumentenbelangen. De houding van de Europese Volkspartij zal daarbij doorslaggevend zijn. Het "groene" voorstel heeft enkel kans op slagen indien het door een parlementaire meerderheid (314) naar de verzoeningsprocedure met de Raad wordt gestuurd.
Bart STAES (VU&ID)
Lid van het Europees Parlement
Plaatsvervangend lid van de Commissie
Leefmilieu, Volksgezondheid
en Consumentenbelangen
1. Raamwerk voor Europees waterbeleid
1.1. Kwaliteit
Water is een kostbare grondstof waarvan de bescherming een grensoverschrijdende aanpak vereist. De eerste Europese waterrichtlijnen uit de jaren zeventig (oppervlaktewateren '75, kwaliteit van zwemwater '76, viswater '78, schelpdierwater '79 en drinkwater '80) bepalen normen voor de aanwezigheid van bepaalde stoffen in het water. De klemtoon ligt op de kwaliteit van het water, m.a.w. het gecumuleerde effect van de verontreiniging mag geen schadelijke gevolgen hebben voor mens en milieu.
De recente Europese wetgeving (behandeling stedelijk afvalwater '91, nitraatrichtlijn '91 en preventie en bestrijding van verontreiniging '96) legt maximimwaarden vast voor de hoeveelheid verontreinigende stoffen die in het water mogen worden geloosd. De nadruk ligt op het eindproduct van processen zoals waterzuivering, industriële lozingen en het effect van landbouwactiviteiten op de waterkwaliteit.
De kaderrichtlijn tracht de versnipperde aanpak te bundelen en kan het aanknopingspunt zijn voor een hernieuwd engagement inzake het Europese waterbeleid. De beoogde waterkwaliteit moet tenminste gelijkwaardig zijn aan de bepalingen van de oude richtlijnen. Uit diverse milieurapporten blijkt immers dat de waterkwaliteit (nog) niet verbetert. Integendeel, zelfs de naleving van de oude waterrichtlijnen laat in veel EU-lidstaten te wensen over. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Vlaanderen werden reeds op de vingers getikt voor de aanpak van het stedelijk afvalwater en het mestprobleem.
De richtlijn moet bijdragen tot een geleidelijke vermindering van de lozing van gevaarlijke stoffen in het oppervlakte- en grondwater tegen 2020 door een geïntegreerde benadering. Ondanks tegenkanting van de Raad (de vijftien EU-ministers voor Leefmilieu) en de Europese Volkspartij heeft de commmissie Leefmilieu, Volksgezondheid en Consumentenbelangen van het Europees Parlement op dinsdag 25 januari 2000 enkele cruciale bepalingen aangescherpt (zie
1.2. Tussen Parlement en Raad) met behulp van amendementen van rapporteur Marie-Noëlle LIENEMANN. De kaderrichtlijn bevestigt nogmaals de verplichting van de lidstaten om de bestaande water-wetgeving volledig uit te voeren.
1.2. Tussen Parlement en Raad
Rode draad doorheen het standpunt van de Raad was een vrijblijvende inspanningsverplichting met het oog op een betere waterkwaliteit. De Europese landen staan immers huiverachtig tegenover al te strikte normen en vervaldata. Tijdens de tweede lezing in de Commissie Leefmilieu, Volksgezondheid en Consumentenbelangen werd de tekst opnieuw aangepast met de belangrijkste amendementen uit de eerste lezing in het Europees Parlement die de Raad niet had overgenomen.
De benadering uit de eerste lezing van het europarlement om tegen 2020 een punt te zetten achter lozingen en emissies van gevaarlijke stoffen, zoals bepaald in de OSPAR-conventie, staat opnieuw in de tekst. Artikel 1 : "Doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater in de Gemeenschap, waarmee: (…) gestreefd wordt naar een vermindering van de lozingen, emissies en verliezen van gevaarlijke stoffen in het aquatisch milieu tegen het jaar 2020 tot waarden die zich dicht bij nul bevinden."
Het gewijzigd artikel 4 van de richtlijn legt duidelijke en sterker bindende milieudoelstellingen vast. De strijd tegen verdere verontreiniging om de huidige kwaliteit van oppervlakte- en grondwater te behouden, is losgekoppeld van de bescherming, de verbetering en het herstel van de waterkwaliteit. De lidstaten moeten tien jaar na de inwerkingtreding voldoen aan de bepalingen van de richtlijn. Een eventueel uitstel is beperkt tot twee aanpassingen van het beheersplan voor de stroomgebieddistricten (zie
1.3.).
Artikel 4 : "De lidstaten a) zorgen voor bescherming, verbetering en herstel van de oppervlaktewateren, teneinde overeenkomstig Bijlage V uiterlijk tien jaar na de datum van inwerkingtredin van deze richtlijn in alle oppervlaktewateren een goede toestand van het oppervlaktewater te bereiken, onder voorbehoud van verlengingen in overeenstemming met (…). a bis) dringen stapsgewijs de vervuiling der wateren terug door een voortdurende vermindering van de lozingen, emissies en verliezen van gevaarlijke stoffen, om tegen 31 december 2020 waarden te bereiken die dicht bij nul liggen."
Wat het grondwater betreft, koos een meerderheid van de europarlementsleden in de Commissie Leefmilieu, Volksgezondheid en Consumentenbelangen voor een expliciete verwijzing naar de richtlijnen inzake nitraten, gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Om onduidelijkheid over de geldigheid en het toepassingsgebied van voorgenoemde richtlijnen uit de weg te ruimen, zijn er specifieke grenswaarden nodig voor de concentratie van nitraten en pesticiden. De kwaliteitsbepaling van grondwater in Bijlage V werd afgestemd op de nieuwe definitie van "goede chemische toestand".
De europarlementsleden schaarden zich eveneens achter een uitdrukkelijke verwijzing naar de radioactieve verontreiniging van oppervlakte- en grondwater. Wanneer de doelstellingen van de richtlijn niet worden gehaald ingevolge veranderingen van de kwantitatieve en/of kwalitatieve toestand van het water, dan wordt dit alleen aanvaard als de EU-lidstaten aantonen dat deze wijzigingen meer voordeel opleveren dan het bereiken van de doelstellingen en er geen alternatief voorhanden is.
Om te garanderen dat het voorzorgsbeginsel onverkort wordt toegepast op drinkwater, zijn de lidstaten verplicht oppervlaktewateren te beschermen tegen verontreiniging. Op die manier kan de noodzaak tot waterzuivering worden beperkt tot een minimum. Grondwaterlichamen, bestemd voor menselijke consumptie, zijn afdoen