Resolutie van het
Europees Parlement over Tsjetsjenië
Het Europees Parlement,
- gezien de
bevindingen van zijn ad hoc-delegatie naar Tsjetsjenië van 15-17 juni 2003,
- onder
verwijzing naar zijn vorige resoluties over Rusland,
- gezien de partnerschaps- en
samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Rusland die op 1 december 1997 in werking trad,
-
gezien de gemeenschappelijke strategie van de EU ten aanzien van Rusland van juni 1999, die geldt voor een
periode van vier jaar,
- onder verwijzing naar zijn resoluties van 10 april 2002(1) en
16 januari 2003(2) over Tsjetsjenië,
- onder verwijzing naar zijn resolutie van 21
november 2002 over de resultaten van de top EU-Rusland op 11 november 2002(3),
- gezien
de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement 'De grotere Europese nabuurschap: een
nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden' (COM(2003) 104),
- gezien de zesde bijeenkomst van de samenwerkingsraad EU-Rusland op 15 april 2003,
- gezien de feestelijkheden ter gelegenheid van de driehonderdste verjaardag van Sint-Petersburg in
2003 en de vertegenwoordiging van de EU,
A. overwegende dat de Republiek Tsjetsjenië al
langer dan een decennium te maken heeft met een situatie van gewapende conflicten, onveiligheid en instabiliteit
op alle terreinen van het leven,
B. overwegende dat er in Tsjetsjenië op 23 maart 2003
een referendum werd gehouden, dat door de Russische autoriteiten beschouwd wordt als een belangrijke stap in de
richting van stabilisatie van de situatie, maar dat dit referendum door ernstige onregelmatigheden werd
gekenmerkt en niet heeft bijgedragen tot de pacificatie van de Tsjetsjeense samenleving,
C.
overwegende dat de Tsjetsjeense bevolking ongeacht haar etnische origine lijdt onder de dagelijkse gevolgen
van dit conflict,
D. overwegende dat als in alle gewapende conflicten het kwetsbare
deel van de bevolking het meeste lijdt en de langetermijngevolgen zal dragen,
E.
overwegende dat de levensomstandigheden in Tsjetsjenië, met name in Grozny, rampzalig zijn en dat de
watervoorziening, de riolering en het elektriciteitsnet ernstig zijn beschadigd; overwegende dat de
werkgelegenheidssituatie blijkbaar erg bar is en de veiligheidsomstandigheden vanzelfsprekend erg slecht,
F. uitermate bezorgd over het lijden van de ruim 110 000 Tsjetsjeense vluchtelingen, die
onderdak hebben gevonden in de kampen in de aangrenzende republieken,
G. overwegende
dat de humanitaire organisaties bij hun werk worden gehinderd door de beperkte toegang tot Tsjetsjenië en het
ontbreken van steun van Russische kant, met name wat de toestemming betreft om het nodige technische en
veiligheidsmateriaal te importeren,
H. overwegende dat de Europese Unie samen met
andere internationale donors meermaals steun heeft aangeboden om de humanitaire situatie te verlichten,
I. overwegende dat het oorspronkelijke mandaat van 1995 van de OVSE-missie in Tsjetsjenië
betrekking had op vermeende schendingen van de mensenrechten, noodhulp, hulp aan vluchtelingen,
conflictoplossing en ondersteunende mechanismen voor de handhaving van de openbare orde,
J.
overwegende dat een werkelijk partnerschap tussen de EU en Rusland gebaseerd moet zijn op gedeelde
gemeenschappelijke waarden en dat de huidige erbarmelijke mensenrechtensituatie in Tsjetsjenië een hindernis
vormt voor de volledige ontplooiing van dit partnerschap,
1.
ondersteunt de conclusies van zijn ad hoc delegatie naar Tsjetsjenië;
2. is ingenomen
met de uitnodiging van de Russische Doema aan de ad hoc-delegatie naar Tsjetsjenië en dankt de Russische
autoriteiten voor de organisatie van het bezoek; beschouwt dit als een teken van openheid;
3.
is ervan overtuigd dat de EU dit afgelegen deel van het continent niet mag veronachtzamen, aangezien de
waarden die de EU na aan het hart liggen, ook hier op het spel staan;
4. is van mening
dat deze oorlog diverse oorzaken heeft: de onafhankelijkheidsstrijd, een verzwakking van de rechtsstaat, met als
gevolg een toename van de criminaliteit, de totstandkoming van een 'mislukte staat', duistere economische
activiteiten, terrorisme en gewelddadige onderdrukking;
5. merkt op dat alle politieke,
diplomatieke, veiligheids- en civiele middelen moeten worden aangewend om het vertrouwen van de bevolkíng terug
te winnen; merkt op dat er geen militaire oplossing kan zijn van het conflict;
6.
neemt nota van het feit dat de regering van de Russische Federatie al enkele maanden opschuift in de richting
van een politieke oplossing, en nodigt beide partijen uit deze kans met twee handen aan te grijpen, in het
bijzonder in de fase voorafgaand aan de verkiezingen van december 2003 en maart 2004; verzoekt alle partijen te
werken in de richting van een staakt-het-vuren;
7. is in dit verband tevreden met de
start van de werkzaamheden in verband met een akkoord inzake autonomie tussen Tsjetsjeense functionarissen en
vertegenwoordigers van de Russische regering op 30 juni, waardoor Tsjetsjenië maximale autonomie krijgt, maar
volwaardig deel blijft uitmaken van de Russische Federatie;
8. roept de Russische
regering op de 'rules of engagement' in het gebied te herzien, rekening houdend met de noodzaak de
betrekkingen met de Tsjetsjeense bevolking te verbeteren;
9. roept de Russische
Federatie op zoveel mogelijke Tsjetsjeense leiders bij het vredesproces te betrekken, hetgeen zou kunnen leiden
tot de oprichting van een autonome republiek binnen de Russische Federatie, waar een rechtstaat aanwezig
is;
10. herinnert eraan dat het ontbreken van een volledige verzoening en materiële
wederopbouw na de eerste oorlog in Tsjetsjenië de vijandelijkheden tussen Tsjetsjenen en Russen in stand heeft
gehouden en de ideale voedingsbodem was voor een breed scala van criminele activiteiten; spoort de Russische
centrale regering derhalve aan de inspanningen gericht op de wederopbouw van Grozny en andere delen van
Tsjetsjenië voort te zetten en op te voeren, teneinde de fundamentele voorwaarden voor politieke en sociale
verzoening te scheppen; wijst erop dat het tijdens zijn bezoek getuige is geweest van de eerste tekenen van
wederopbouw in Grozny;
11. verzoekt de Commissie en de Raad hun diensten aan te bieden
en elke andere diplomatieke activiteit tot beëindiging van het geweld te steunen;
12.
veroordeelt alle terroristische aanslagen in Tsjetsjenië; is van mening dat de totale uitroeiing van het
terrorisme in deze provincie deel uitmaken van de internationale bestrijding van het terrorisme;
13. herhaalt zijn bezorgdheid over en krachtige veroordeling van de voortdurende massale schendingen
van het humanitaire recht en de mensenrechten, die door Russische strijdkrachten tegen de burgerbevolking worden
begaan, welke oorlogsmisdaden en de misdaden tegen de mensheid vormen, die het onderwerp zouden moeten vormen
van gerechtelijke onderzoeken en vervolgingen, evenals dat het geval zou moeten zijn met de aanvallen,
schendingen en kidnappingen die door paramilitaire groeperingen en guerrillabenden worden gepleegd;
14. dringt er bij de Russische Federatie op aan het volledige OVSE-mandaat te vernieuwen, in
die zin dat het niet beperkt mag zijn tot alleen het coördineren van humanitaire bijstand in de regio, maar ook
alle voormalige taken van de OVSE-missies moet omvatten;
15. roept de Russische
regering op de toegang van internationale humanitaire organisaties zoals ECHO, UNICEF, het personeel van de Raad
van Europa, de OVSE, de VN, NGO's en in het bijzonder humanitaire gezondheidsorganisaties tot de regio mogelijk
te maken, en voor hun veiligheid te zorgen en toestemming te geven voor de invoer van de noodzakelijke
technische en veiligheidsapparatuur;
16. verzoekt de Russische autoriteiten hun
inspanningen op te voeren om Arjan Erkel, hoofd van de MsF-delegatie in Dagestan, ontvoerd in augustus 2002, in
vrijheid terug te vinden;
17. onderstreept dat de terugkeer van ontheemden een
doelstelling moet zijn, maar dat deze terugkeer vrijwillig moet zijn en gebaseerd moet zijn op een reële
verbetering van de levensomstandigheden in Tsjetsjenië, in het bijzonder wat de veiligheid betreft;
18. herinnert eraan dat de wederopbouw van Tsjetsjenië afhankelijk is van de
totstandbrenging van een langdurige vrede in de regio en van het op gang brengen van een volledige verzoening;
benadrukt dat, hoewel Rusland in de eerste plaats verantwoordelijk is, de EU bereid is de Russische regering en
de Tsjetsjeense autoriteiten in dit proces bij te staan;
19. is tevreden met het
besluit van de Commissie meer middelen uit te trekken voor humanitaire hulp aan de Tsjetsjeense
vluchtelingen;
20. beschouwt het referendum als een eerste stap in de richting van
normalisatie in de regio, maar dringt aan op een permanent politiek proces waarbij alle delen van de
Tsjetsjeense maatschappij zijn betrokken, met het oog op het houden van werkelijk democratische en volledig
representatieve verkiezingen tegen het eind van het jaar;
21. verzoekt de Commissie nu
al een mogelijk programma voor rehabilitatie in Tsjetsjenië voor te bereiden; is van mening dat met name
onderwijsprogramma's, zoals steun voor beroepsopleiding en voor hogere opleidingsprogramma's, dringend nodig
zullen zijn voor de rehabilitatie van een hele generatie jongeren, die ernstig gevaar lopen door het
decenniumlange gewapende conflict;
22. verzoekt de Raad een langetermijnproject voor
toezicht op de verkiezingen op te starten, om de voorbereiding te ondersteunen van vrije en eerlijke
verkiezingen;
23. verzoekt de Raad en de lidstaten Tsjetsjenië in hun vergaderingen met
de Russische Federatie ter sprake te brengen, opdat deze kwestie niet aan de internationale aandacht en zorgen
ontsnapt;
24. verzoekt de Raad en de lidstaten de Russische leiders te herinneren aan
de universele waarden die Rusland als lid van de Raad van Europa en de Verenigde Naties heeft onderschreven en
zich te onthouden van pogingen om onderlinge kritiek op dit niveau te vermijden;
25.
verzoekt de Raad om in samenwerking met het Europees Parlement een conferentie over Tsjetsjenië voor te
bereiden, waarvoor de Russische autoriteiten, vertegenwoordigers van alle delen van de Tsjetsjeense
maatschappij, de OVSE en de Raad van Europa worden uitgenodigd;
26. dringt nogmaals
bij de Raad aan op de benoeming van een speciale afgevaardigde voor het Kaukasus-gebied, teneinde het profiel
van de EU in de regio aan te scherpen en een effectievere bijdrage te kunnen leveren tot oplossing van de
actuele problemen aldaar;
27. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen
aan de Raad, de Commissie en de regering en het parlement van Rusland.