De
Europese Commissie heeft België, Italië en Duitsland formeel verzocht een einde te maken aan de
ongerechtvaardigde belemmeringen van het vrije verkeer van goederen op de interne markt (in strijd met artikelen
28 tot 30 van het EG-Verdrag). Deze belemmeringen hebben betrekking op bouwproducten (B), polyethyleenafval (I),
auto's (I) meetinstrumenten (D), pesticiden (D) en voedingssupplementen op basis van knoflook (D). De verzoeken
van de Commissie zijn gedaan in de vorm van met redenen omklede adviezen, tweede fase van de inbreukprocedure
krachtens artikel 226 van het EG-Verdrag. Indien de nationale autoriteiten binnen twee maanden na ontvangst van
het met redenen omklede advies geen bevredigend antwoord verstrekken, kan de Commissie beslissen de zaak bij het
Hof van Justitie aanhangig te maken. De Commissie heeft eveneens besloten Italië, Frankrijk en Portugal voor het
Hof van Justitie te dagen wegens andere belemmeringen, namelijk omdat zij de invoer van werken die goud bevatten
(F), levensmiddelen voor bijzondere voeding (I), kasregisters (I) en polyethyleenbuizen (P) belemmeren.
Indien nationale voorschriften het vrije verkeer van goederen binnen de Europese Unie belemmeren,
hebben Europese ondernemingen niet het recht hun producten overal in de EU te verkopen op grond van een
vergunning voor het in de handel brengen die is afgegeven in de lidstaat waar zij zijn gevestigd. De
concurrentie op de nationale markten kan daardoor worden beperkt. Het eindresultaat is dat de consumenten over
minder keuze beschikken en vaak meer moeten betalen.
België - bouwproducten
De Commissie heeft België een met redenen omkleed advies gestuurd, omdat voor bouwproducten de
feitelijke verplichting bestaat het BENOR- of ATG-merk te verkrijgen.
De Commissie heeft
namelijk geconstateerd dat de Belgische autoriteiten het gebruik van producten die voorzien zijn van het BENOR-
of ATG-merk sterk aanmoedigen en dat het feitelijk verplicht is een van deze merken te verkrijgen om toegang te
krijgen tot de Belgische markt. Daaruit volgt in de praktijk dat elke onderneming die rechtmatig in een andere
lidstaat vervaardigde of verhandelde bouwproducten op de markt wil brengen, zich verplicht ziet een van deze
beide merken te verkrijgen om toegang te krijgen tot de Belgische markt. Bovendien blijkt dat de procedure voor
het verkrijgen van het ATG-merk, dat wordt toegekend voor producten die geschikt zijn om in de bouw te worden
gebruikt maar die niet in overeenstemming zijn met de Belgische normen, veel zwaarder en duurder is dan de
procedure voor het verkrijgen van het BENOR-merk, waarmee wordt gecertificeerd dat een product in
overeenstemming is met een Belgische norm.
Duitsland - ijking van meetinstrumenten
De Commissie heeft Duitsland een met redenen omkleed advies gestuurd aangezien zij de verplichting
ongerechtvaardigd acht die voortvloeit uit het Duitse reglement inzake maten en gewichten en die inhoudt dat op
meetinstrumenten een ijkmerk van het Duitse bureau voor maten en gewichten moet worden aangebracht.
De Commissie is van oordeel dat de wijze waarop de Duitse autoriteiten het reglement inzake maten
en gewichten toepassen een ongerechtvaardigde hinderpaal voor het vrije verkeer van goederen vormt, omdat het in
de handel brengen van rechtmatig in andere lidstaten vervaardigde en/of in de handel gebrachte producten erdoor
wordt belemmerd en duurder wordt. In het algemeen moet hier namelijk een invoerder aan te pas komen en moet een
vergoeding worden betaald aan de instantie die het ijkmerk aanbrengt, wat tot bijkomende kosten leidt.
Duitsland - parallelle invoer van pesticiden
De Commissie heeft Duitsland
eveneens door middel van een met redenen omkleed advies verzocht zijn wetgeving betreffende de parallelle invoer
van pesticiden aan te passen, aangezien zij het ongerechtvaardigd acht dat Duitsland bij het intrekken van een
vergunning voor het in de handel brengen van een fytosanitair referentieproduct, parallelle invoerders geen
passende overgangsperiode voor de verkoop van hun voorra den toestaat.
Volgens de Duitse
regelgeving mogen alleen door de Duitse autoriteiten toegestane fytosanitaire producten in de handel worden
gebracht. Het bestaan van een vergunning voor het in de handel brengen voor een referentieproduct maakt de
parallelle invoer van de producten mogelijk. De intrekking van een vergunning voor het in de handel brengen van
het referentieproduct leidt er in de Duitse administratieve praktijk daarentegen toe dat het verboden is het
ingevoerde product buiten de officiële distributiekanalen op de markt te brengen.
Volgens de
Commissie vormt de onmiddellijke intrekking van een vergunning voor het in de handel brengen zonder dat een
passende overgangsperiode voor de verkoop van de voorraden wordt toegestaan, een inbreuk op de rechten van de
invoerders die niet in verhouding staat tot het aangegeven doel, namelijk de bescherming van de volksgezondheid,
en komt zij bijgevolg neer op een ongerechtvaardigde handelsbelemmering.
Duitsland -
voedingssupplementen op basis van knoflook
De Commissie heeft Duitsland een met redenen
omkleed advies toegestuurd omdat de Duitse autoriteiten in de praktijk in een capsule aangeboden producten die
gedroogde knoflook bevatten steeds als geneesmiddelen beschouwen. Deze producten zijn bijgevolg aan bijzonder
zware vergunningsprocedures voor het in de handel brengen onderworpen, zelfs in gevallen waarin het veeleer om
levensmiddelen gaat.
Volgens de Commissie is een dergelijke praktijk onverenigbaar met het
beginsel van het vrije verkeer van goederen, omdat het op de markt brengen van het genoemde product zodanig
wordt bemoeilijkt dat van evenredigheid aan het beoogde doel van consumentenbescherming geen sprake is.
Italië - kunststofafval
De Commissie heeft tot Italië een met redenen omkleed
advies gericht waarin zij de verenigbaarheid met het EU-recht betwist van de bepalingen betreffende de uitvoer
van polyethyleenafval en betreffende de bijdragen die de ondernemingen uit deze sector moeten betalen aan het
consortium dat belast is met het beheer van de programma's voor inzameling, verwerking en recycling van dit
afval.
De in Italië geldende regelgeving (Ronchi-decreet) verplicht de ondernemingen ertoe
het beheer van alle bovengenoemd afval uitsluitend aan een nationaal consortium toe te vertrouwen. Aangezien op
die manier wordt verhinderd dat dergelijk afval rechtstreeks wordt verkocht aan andere organisaties uit de EU
die gemachtigd zijn dit afval te verwerken, houdt deze regelgeving feitelijk een uitvoerverbod in, wat in strijd
is met artikel 29 van het EG-Verdrag.
Bovendien blijkt dat, hoewel alle ondernemingen een
bijdrage moeten betalen die evenredig is aan de hoeveelheid verwerkte polyethyleenproducten en/of verwerkt
polyethyleenafval, invoerders een hogere bijdrage moeten betalen dan ondernemingen die "nationaal" afval
verwerken. Volgens het EG-Verdrag (artikel 90) is het heffen van hogere binnenlandse belastingen op ingevoerde
producten dan op binnenlandse producten onrechtmatig.
Italië - parallelle invoer van auto's
De Commissie heeft tot Italië een met redenen omkleed advies gericht betreffende de
nationale bepalingen die de parallelle, zowel commerciële als individuele invoer van voertuigen belemmeren.
Dergelijke invoer wordt namelijk om twee redenen ontmoedigd: enerzijds omdat parallel
ingevoerde auto's nooit via de vereenvoudigde procedure maar alleen via de traditionele procedure kunnen worden
geregistreerd en anderzijds omdat parallel ingevoerde auto's nooit de zogenaamde anti-fraudecode kunnen krijgen
(een speciaal in Italië ontworpen code om handel in gestolen auto's te bestrijden, die alleen wordt toegekend
aan auto's die van meet af aan voor de Italiaanse markt bestemd waren), een situatie die bij potentiële kopers
sterk de indruk wekt dat alleen de officiële invoernetwerken de rechtmatige oorsprong van de verkochte auto's
kunnen garanderen.
Volgens de Commissie vormt de Italiaanse maatregel een ongerechtvaardigde
belemmering van de intracommunautaire handel.
Frankrijk - werken van edelmetaal
De Commissie heeft besloten Frankrijk voor het Hof van Justitie te dagen wegens zijn regelgeving
inzake het op de markt brengen van producten van goud. Deze wetgeving voorziet in een verschillende benaming
voor werken van 'goudlegeringen' (375 en 585 duizendsten) en voor werken van 'goud' (750, 916 en 999
duizendsten), teneinde de bescherming van de consument en eerlijke handelstransacties te waarborgen.
De Commissie is van oordeel dat de Verdragsregels betreffende het vrije verkeer van goederen
(artikel 28), zoals die zijn geïnterpreteerd door het Hof van Justitie, niet toestaan dat een lidstaat het
gebruik van de benaming 'goud' reserveert voor werken met een gehalte van 750 duizendsten of meer, terwijl een
dergelijke benaming in de lidstaat van herkomst wettelijk wordt gebruikt voor werken van goud met een gehalte
van minder dan 750 duizendsten.
De Commissie is namelijk van oordeel dat het om de
consumentenbescherming en de eerlijkheid van de handelstransacties te garanderen, volstaat dat de lidstaten een
passende etikettering voorschrijven, waarbij bijvoorbeeld naast de prijs juiste informatie over het reële
goudgehalte van de diverse te koop aangeboden werken wordt gegeven.
Bij de Commissie was een
klacht ingediend waarin het onevenredige karakter van deze regelgeving en de daaruit voortvloeiende
moeilijkheden werden beschreven voor producten uit andere lidstaten waar de benaming 'goud' wettelijk voor
werken met een lager gehalte wordt gebruikt.
Italië - etikettering van levensmiddelen
De Europese Commissie heeft besloten Italië voor het Hof van Justitie te dagen in verband met de
verplichtingen op het gebied van etikettering en verpakking van sommige producten (bv. repen of dranken die
vooral bedoeld zijn om sporters te helpen tijdens hun inspanningen verbruikte voedingsstoffen te recupereren)
die in Italië onderworpen zijn aan een vergunningsprocedure alvorens ze op de markt mogen worden gebracht.
Volgens de nationale bepalingen moeten het registratienummer en de datum van de vergunning
namelijk op de etikettering en/of op de verpakking van het product zijn vermeld. Producenten in de EU (of degene
die voor het op de makt brengen in Italië verantwoordelijk zijn) moet het product dan ook opnieuw etiketteren of
verpakken om deze gegevens te vermelden. Het Hof van Justitie (zaken C-217/99 en C-55/99) heeft eerder
soortgelijke regelgeving onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de extra opgelegde belasting qua tijd en
kosten niet gerechtvaardigd is wanneer zij niet per se garandeert dat het product aan de eisen inzake
volksgezondheid voldoet en geen bijkomende informatie biedt die de gebruikers in staat stelt na te gaan of het
product eventueel gezondheidsrisico's oplevert.
De Commissie heeft overigens bij het Hof
van Justitie een zaak aangespannen omtrent de toepassing van de voorafgaande vergunningsprocedure voor producten
die wettelijk in een andere lidstaat zijn geproduceerd en op de markt gebracht. Deze zaak is in behandeling (zie
IP/02/999).
Italië - kasregisters
De Commissie heeft besloten Italië
voor het Hof van Justitie te dagen omdat zij het ongerechtvaardigd acht dat Italië alle fabrikanten van
kasregisters verplicht om hun producten aan een reeks proeven en technische controles te onderwerpen en
administratieve stappen te zetten die onder meer inhouden dat eerder uitgevoerde technische controles moeten
worden herhaald, dat door een erkende organisatie in een andere lidstaat afgegeven certificaten niet worden
aanvaard en dat men moet beschikken over een netwerk van door het ministerie van Financiën erkende
reparatiebedrijven op het Italiaanse grondgebied.
Deze verplichtingen leiden voor
ondernemingen die in een andere lidstaat zijn gevestigd tot extra kosten en hebben tot gevolg dat hun producten
later op de markt komen. De Commissie is van oordeel dat de voorwaarden die door de Italiaanse wet worden
opgelegd overdreven zijn in verhouding tot het rechtmatige doel van bestrijding van belastingontduiking.
Hoewel de nationale autoriteiten hebben erkend dat er hinderpalen bestaan, is geen enkel concreet
gevolg gegeven aan het met redenen omklede advies van de Commissie waarin werd gevraagd om een vereenvoudiging
van de verplichtingen die worden opgelegd aan ondernemingen uit de EU die hun producten in Italië op de markt
willen brengen, teneinde de evenredigheid tussen deze verplichtingen en het de genoemde doelstelling van
algemeen belang te waarborgen.
Portugal - goedkeuring van polyethyleenbuizen voor afvalwater
De Commissie heeft Portugal voor het Hof van Justitie gedaagd wegens zijn regelgeving inzake
voor bouwwerken gebruikte polyethyleenbuizen voor afvalwater. De Commissie acht deze regelgeving onverenigbaar
met de in het EG-Verdrag vastgelegde beginselen van het vrije verkeer van goederen.
Deze
Portugese regelgeving stelt een voorafgaand advies van het nationale laboratorium van het ministerie van
Openbare Werken (LNEC) verplicht voor het op de markt brengen van de producten waarvoor geen nationale Portugese
normen, noch in Portugal omgezette Europese normen gelden. Bovendien kan de goedkeuring alleen voor het
leidingstelsel in zijn geheel worden verleend.
De Commissie is van mening dat deze
systematische eis van een voorafgaand advies, zonder rekening te houden met de eerder in andere lidstaten
afgegeven certificaten en uitgevoerde proeven, niet gerechtvaardigd is. Zij acht eveneens de verplichting om het
gehele leidingstelsel goed te keuren onevenredig. Een dergelijke verplichting verhindert namelijk de
afzonderlijke goedkeuring van buizen.
Hoewel de nationale autoriteiten op de hoogte zijn
gebracht van de hinderpalen waarmee ondernemingen te maken hebben wanneer zij buizen voor afvalwater invoeren
die wettelijk in andere lidstaten worden vervaardigd en op de markt gebracht, werd in het antwoord op het met
redenen omklede advies dat de Commissie had toegezonden geen enkele verbetering voorgesteld.
Informatie over de lopende inbreukprocedures tegen alle lidstaten is beschikbaar op de volgende
Europa-website:
http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/droit_com/index_en.htm