Jaarrekeningen: Commissie verzoekt zeven lidstaten toe te staan dat afgeleide financiële
instrumenten worden gewaardeerd op basis van de reële waarde
De Europese Commissie heeft
België, Griekenland, Frankrijk, Ierland, Luxemburg, Nederland en Finland officieel verzocht over te gaan tot de
omzetting in nationaal recht van Richtlijn 2001/65/EG met betrekking tot waarderingsregels voor de jaarrekening.
Deze richtlijn maakt het mogelijk bepaalde posten op basis van de waarde in het economisch verkeer (de reële
waarde) te waarderen. De verzoeken van de Commissie nemen de vorm aan van met redenen omklede adviezen, de
tweede fase van de inbreukprocedure waarin artikel 226 van het EG-Verdrag voorziet. Indien binnen twee maanden
geen bevredigend antwoord is ontvangen, kan de Commissie besluiten de betrokken lidstaten voor het Europees Hof
van Justitie te dagen.
De richtlijn in kwestie wijzigt drie bestaande richtlijnen: Richtlijn
78/660/EEG betreffende de jaarrekening, Richtlijn 83/349/EEG betreffende de geconsolideerde jaarrekening en
Richtlijn 86/635/EEG betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere
financiële instellingen. Krachtens de richtlijn moeten de lidstaten voor alle vennootschappen of bepaalde
categorieën van vennootschappen toestaan of voorschrijven dat financiële instrumenten, met inbegrip van
afgeleide financiële instrumenten, op basis van de waarde in het economisch verkeer worden gewaardeerd.
De richtlijn moet het mogelijk maken International Accounting Standard (IAS) 39 inzake de opname
en waardering van financiële instrumenten toe te passen. De toelating of het vereiste om bepaalde posten tegen
de reële waarde te waarderen, kan worden beperkt tot de geconsolideerde jaarrekening.
Dankzij
de grote consensus en de intensieve samenwerking tussen de lidstaten onderling en tussen het Europees Parlement,
de Raad en de Commissie kon de richtlijn in mei 2001 volgens een versnelde procedure met één lezing in het
Europees Parlement worden aangenomen (zie IP/01/770). Ondanks deze consensus en de snelle goedkeuring van de
richtlijn door de betrokken zeven lidstaten hebben deze landen de richtlijn in kwestie tot dusver nog niet in
nationaal recht omgezet.
Sommige onder hen hebben gepoogd de laattijdige omzetting te
rechtvaardigen door te verwijzen naar de moeilijkheden waarmee de goedkeuring van IAS 39 in het kader van de
IAS-verordening gepaard gaat.
De Commissie ziet echter geen enkele reden om de omzetting van
de richtlijn in kwestie in nationaal recht uit te stellen, omdat het hier hoofdzakelijk gaat om het bieden van
een mogelijkheid: van de lidstaten wordt immers niet verlangd dat zij de vennootschappen ertoe verplichten IAS
39 toe te passen. Voorts zouden de in de richtlijn vervatte bepalingen op het gebied van de openbaarmaking een
beter inzicht moeten bieden in de wijze waarop vennootschappen financiële instrumenten in hun jaarrekeningen
behandelen. Deze bepalingen zijn zeer belangrijk en hebben geen enkel verband met de wijze waarop financiële
instrumenten in de jaarrekening zijn verwerkt.
De omzetting van de richtlijn in kwestie staat
volledig los van de vraag of de Commissie IAS 39 moet valideren voor verplichte toepassing in de EU, hetgeen zou
betekenen dat deze standaard in 2005 door alle beursgenoteerde vennootschappen uit de EU moet worden toegepast
bij de opstelling van hun geconsolideerde jaarrekening. Over deze aangelegenheid zal de Commissie later dit jaar
een besluit nemen. De inbreuk waarom het hier gaat, bestaat louter in het feit dat vennootschappen de
mogelijkheid moet worden geboden IAS 39 nu al op vrijwillige basis toe te passen.
De meest
recente informatie over inbreukprocedures ten aanzien van lidstaten vindt u op de volgende website:
http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/droit_com/index_en.htm