AA
Europese perspectieven voor 2018-2019: Een lezing van Caroline de Gruyter


Sinds augustus woon ik in Noorwegen. Noorwegen zit, zoals u weet, niet in de Europese Unie. Een kilo parmezaanse kaas kost er 60 euro. Afgelopen jaren, toen ik in Wenen woonde, ging ik vaak naar Italië en dan kocht ik een kilo parmesan voor 15 euro. Als ik in Oslo een boek bestel via Amazon, betaal ik 9 euro bestelkosten die ik in Wenen niet betaalde. Of 15 euro zelfs, laatst. Over alle online aankopen boven ongeveer 35 euro uit het buitenland betaal je hier douanekosten.

Ik bedoel maar: ineens merk je, heel direct, wat het uitmaakt om in de EU te wonen. Dat vergeet je weleens, als je in Parijs of Antwerpen woont.

Tegelijkertijd doet Noorwegen mee op de Europese interne markt. Het zit in Schengen. Er zijn geen paspoortcontroles als je aankomt. Ik sprak laatst met iemand op het ministerie van Transport die zei: wij kopiëren alles uit Brussel! Niet alleen de gebruikelijke interne markt-besluiten over standaarden. Maar alles. Als we een Duits bedrijf willen inhuren voor sophisticated stoplichten of nieuw wegdek, willen we niet dat ze eerst een halfjaar studeren op onze specifieke wetgeving. Ik realiseer me dat de Noren meer in de EU zitten dan de Britten. Noren zeggen zelden: “We´re going to Europe.” Zij hebben het over “Wij en de andere lidstaten.” Als je vraagt waarom, reageren ze verbaasd: “Oh, zei ik dat echt?”

Mijn punt is, hoe meer je door Europa reist, hoe meer je ziet: soevereiniteit doet er niet zoveel toe. Iedereen is met dezelfde onderwerpen bezig. Overal spelen dezelfde politieke trends. Ins zijn outs, en outs zijn ins.

Tegelijkertijd zit soevereiniteit in het hart van de politiek. In het brandende hart. Ik was laatst in Barcelona. ’s Avonds om tien uur begon er een oorverdovend getik. Lepels op pannen, sleutels tegen lantaarnpalen, aanstekers tegen het ijzeren balkon. Een jonge Catalaan riep: ‘Wij hebben het recht om niet bij Spanje te horen. Wij betalen veel teveel aan Madrid!’ Bedrijven vertrekken uit Catalonië. Heel Europa zegt: respecteer de grondwet. Maar het kan hen weinig schelen. De conferentie waarvoor ik in Barcelona was, ging over populisme. Elke conferentie waar ik voor word uitgenodigd, gaat zowat over populisme. Laatst kreeg ik een uitnodiging met de schitterende titel: “The Rise of the Right: The State of the World and the end of Democracy.”

Jullie, politici, en wij, journalisten van de oude slag, zijn intussen wel gewend dat alles ambigu is. Wij werken per definitie tussen de regels door. In een wereld die het moet hebben van interconnectedness kunnen wij uit de voeten. Maar de burger heeft er genoeg van. Hij wil duidelijkheid. Eenduidigheid. Steeds meer politici zijn bereid hem dat te geven. Hoe komt dat? Wat betekent het voor Europa? En wat kunnen we eraan doen?

Straks praat ik over Europa. Eerst hoe het komt. Daarvoor moeten we een aantal stappen achteruit doen om de boel te overzien. Ik ga wat concentrische cirkels trekken.

Want wat zich hier afspeelt, is in mijn ogen: een clash tussen de globalisering en de democratie. Sinds de jaren zeventig hebben wij onze economieën steeds meer geliberaliseerd en geprivatiseerd. Nu wordt globalisering vaak gezien als een hyperkapitalistisch project. Iets van de industrie, van de rijken. Dat is maar ten dele waar. Links deed liberaliseerde en privatiseerde afgelopen decennia even enthousiast als rechts, al was de retoriek ietsje anders. Ze moesten wel: anders konden we de kosten van onze verzorgingsstaten niet meer betalen. Globalisering is ook een methode geweest om de verzorgingsstaten overeind te houden. Die waren opgezet als reactie op de ravage van twee wereldoorlogen. Maar al na twintig jaar, in de jaren zestig, konden regeringen het niet meer bekostigen. Ze moesten lenen. Eigen banken konden hen niet genoeg geven, dus hadden ze internationaal krediet nodig. Daarvoor moesten ze internationale geldstromen mogelijk maken. Grensbeperkingen opheffen. Anders waren de verzorgingsstaten ingestort. Dat had enorme sociale onrust veroorzaakt. De toenmalige generatie bestuurders had de oorlog bewust meegemaakt. Als ze één ding wilden vermijden, was het nieuwe misère, sociale chaos en conflict. Dus openden ze in de jaren tachtig langzaam hun economieën. Lieten ze buitenlandse investeerders binnen. Versoepelden ze regels voor banken, zodat die de grens over konden. Regeringen leenden om onderwijs, zorg en ouderenhulp te betalen. Toen dat niet meer ging, liberaliseerden en privatiseerden ze verder, ditmaal om burgers makkelijker te laten lenen. Dat gebeurde in de jaren negentig. Als gevolg daarvan zitten veel landen in Europa nu met een gigantische privéschuld opgescheept.

Dit is een verhaal dat je niet zo vaak hoort. De Duitse socioloog Wolfgang Streeck schreef hier een bitter, maar intrigerend boek over: Gekaufte Zeit. Het resultaat van dit proces kennen we. Dat is niet alleen de financiële crisis. Het is ook dat alles met alles verknoopt is, of ‘interconnected’: landen, steden, bedrijven, mensen. Polen wilde zijn pensioenstelsel een paar jaar geleden veranderen. De Poolse oppositie slaagde er niet in om het te stoppen. En raad eens wie dat wél voor elkaar kreeg? Pimco, het beleggingsfonds in Amerika. Pimco keek naar die pensioenplannen en zei: als jullie dit uitvoeren, trekken wij onze investeringen terug. Ander voorbeeld: het bankgeheim van Zwitserland. Dat is niet in Bern onklaar gemaakt, maar op Wallstreet.

Over EU heb ik het zo. Ik wil eerst nog even verder over de diepe onderstromen. Daar dobbert het hele EU-verhaal namelijk op, en de keuzes die we anno 2018 hebben.

Dus eerst nog even dit: wat gebeurt er als je economie op deze manier internationaliseert? Je tilt de economie als het ware uit de politiek. Uit de nationale democratie. Je ontkoppelt die twee. De Grieken kiezen het ultralinkse Syriza omdat ze een ander beleid willen, maar ze krijgen exacte dezelfde politiek als onder de vorige, conservatieve regering. Nieuwe koppen, zelfde beleid. Anders crasht het land overal uit, en krijgt het een pariastatus waar het jaren niet vanaf komt. Ander voorbeeld: premier Rutte belooft in de Tweede Kamer dat er “geen cent meer naar Griekenland” gaat. Vervolgens kan hij dat natuurlijk niet waarmaken.

De economie zit nu op een ander niveau dan de democratie. Op een hoger niveau. De nationale democratie kan er niet goed meer bij. Je kunt dit op twee manieren gelijktrekken: óf je hernationaliseert de economie, of je internationaliseert delen van de democratie. De eerste optie kost ons onze welvaart. Dat wil bijna niemand. De tweede optie is om de democratie Europeser te maken. Maar daar hebben velen óók grote moeite mee. Dus blijft het ijsschotsen springen.

Maar dat kan natuurlijk niet eindeloos. In een democratisch bestel zijn sociaal-economische vraagstukken onontbeerlijk. Die gaan over de inrichting van je maatschappij. Meer belastingen, of minder? Hogere uitkeringen, of lagere? Vroeger maakten mensen daar ruzie om, in huiskamers en dorpshuizen. Toen maakte het enorm uit wie de verkiezingen won - links of rechts. De PvdA verhoogde de belastingen en sociale uitgaven. De VVD deed precies het omgekeerde. Nu kun je VVD of PvdA stemmen, maar het beleid is vrijwel zelfde. Dat frustreert mensen. Ze vragen: wat is de democratie nog waard? Na de bankencrisis willen ze de perverse bijeffecten van de globalisering corrigeren. De macht van multinationals bijvoorbeeld, die soms meer macht over ons hebben dan de natiestaat. Of het feit dat Chinese fondsen sociale woningbouw van gemeentes opkopen, en dan de huur fiks verhogen zonder énige reparaties te doen. Dat mensen daar bezorgd over zijn, is begrijpelijk. Waar moeten ze heen met hun klachten? Ze trekken aan allerlei democratische hendels, maar die zijn nationaal afgesteld en werken nauwelijks over de grenzen – of het moest zijn om de hele internationale orde van de rails te laten lopen. Die hendels zijn lam geraakt. Niks werkt meer. De frustratie van burgers daarover en het groeiende idee dat ze geen greep hebben op hun eigen toekomst, verklaart mede de opkomst van protestpartijen.

Het verklaart ook iets anders. Als je een ‘hard’ onderwerp als de economie uit de nationale politiek haalt, wat blijft er dan over, op nationaal niveau? Waar de natiestaat nog wel over kan beslissen? Softe issues. Boerka, integratie, zwarte Piet en de hashtag #metoo. Burgers zijn zo eager om de controle weer op de politiek terug te claimen, dat ze zich hierop storten als terriërs. Ze gaan helemaal los. Elk bonnetje van elke bestuurder wordt omgedraaid. O wee als het niet klopt. Elk kunstwerk wordt argwanend bekeken: beledigt het niemand, laat het iedereen wel in zijn waarde, zelfs met een terugwerkende kracht van 200 jaar? Wie protesteert tegen dit extremisme, wordt compleet afgemaakt. Maar het funeste is: al deze onderwerpen waar burgers zich zo over opwinden, raken aan religie, identiteit en waarden. Over de economie, een ‘hard’ issue waar je cijfers voor nodig hebt en data, kun je compromissen sluiten. Je kunt zeggen: OK, ik wil 15 procent en jij 11 procent, laten we er 13 procent van maken en zand erover. Dat kan. Zo ging het altijd. Maar als je het over identiteit en waarden hebt, is dat lastiger. Dan kan het niet. Hoe kun je een compromis sluiten over euthanasie, of adoptie door homo’s? Hoe meer je discussieert, hoe meer je de ander in zijn waarde aantast en beledigt. Soms loopt het uit op totale hysterie.

Traditionele partijen kunnen slecht met die hysterie omgaan. Dus gaan anderen ermee aan haal: politici die identity politics bedrijven. Die grossieren in angst en haatzaaierij. Ze zien verkiezingen als een soort doomsday fight – ze slaan regels in de wind en gaan all-out. Ze hebben geen plan, nergens voor. Ze zijn vooral ergens tégen. Vreemdelingen moeten “oprotten”, de islam is “slecht” - deze polarisering is ver gevorderd. Dit is een gevecht tussen aanhangers van een open en een gesloten maatschappij. Je kan het ook op andere manieren framen. De globalisten versus nativisten. De Anywheres tegen de Somewheres. De eurofielen tegen de eurofoben. Enzovoort. De Bulgaarse politicoloog Ivan Krastev schreef in zijn boek After Europe - een goed boek dat naar mijn smaak veel te pessimistisch is - dat het nieuwe populisme gaat over “empowering people without any common project”.

Okay, tot zover de inzet.

Nu Europa. Europa zit hier heel ongemakkelijk tussen. Om te beginnen: in Europa draait het om ‘enerzijds-anderzijds’. Om compromissen. Niemand mag meer winnen of verliezen. Dat is de clou van het hele project. Vorig jaar voorspelden velen dat de EU ten onder zou gaan. Ik heb daar nooit zo in geloofd. Maar 2016 was wel een jaar waarin het dilemma dat ik daarnet schetste, van de clash tussen de globalisering en de democratie, voor het eerst keihard op de spits werd gedreven. We kregen Brexit. We kregen Trump. Ik werd platgescholden en beledigd. Soms kon ik een heel weekend niet op Twitter kijken. Ik sprak de vertegenwoordigers van het “echte volk” tegen. Ik was een “verrader”. Die woorden werden echt gebruikt. Het leken de jaren dertig wel. Eind 2016 voorspelde iedereen: Wilders gaat de verkiezingen in Nederland winnen, en Le Pen wordt president van Frankrijk. De Russische ambassadeur in Ankara werd vlak voor kerst 2017 vermoord, en mensen twitterden in koor: “Dit is het Frans Ferdinand-moment van de 21ste eeuw!”

Maar 2017 was een veel beter jaar. Populisten wonnen nergens de verkiezingen. Niet in Nederland, niet in Frankrijk. Macron, Van der Bellen en Vadkar wonnen wel. Allen zijn uitgesproken Europees. (Zelfs in Oostenrijk kreeg de ‘eeuwige coalitie’ van conservatieven en socialisten méér stemmen dan de keer ervoor. De FPÖ eindigde, tot zijn eigen teleurstelling en veler verrassing, op de derde plaats.) Deze ontwikkeling - de opkomst van de antipopulisten - motiveert veel burgers die tot nogtoe op de bank zaten en vol afgrijzen toekeken hoe de wereld waarin zij opgroeiden down the drain ging.

Het tij is niet gekeerd. Ik denk dat de populisten een blijvend fenomeen zijn. Maar wat er gebeurd is in 2017, is dat zij niet meer de enigen zijn die het woord voeren. Ze krijgen eindelijk antwoord. Dat verandert de sfeer meteen. Ik word op Twitter bijna niet meer uitgescholden. Áls het gebeurt, dan schrijft iemand: “Lees haar stuk eerst even, dat schrijft ze helemaal niet.” Heel inhoudelijk. En daarmee is de kous meestal af. Dat gebeurde vorig in 2016 niet. Toen sprong bijna niemand voor je in de bres.

Ik ga er nog een draad in weven.

Wij Europeanen zijn verwend. De Amerikanen deden na 1945 de geopolitiek voor ons. Onder de Amerikaanse paraplu likten wij onze wonden en bouwden we onze verzorgingsstaten op. In 1989 veranderde dat. Amerika trok zich langzaam terug. Wij krijgen nu pas door wat dat betekent: eigen defensie, eigen buitenlandpolitiek, eigen àlles. De jaren ’90 en 2000 waren utopische jaren. We hadden “gewonnen”. De wereld zou zo worden als wij. Het verlichtingsgeloof dat “alles altijd beter wordt” deed de rest. Nu zien we: dat was naief. Naief om een euro op te zetten zonder noodfonds of gemeenschappelijke economische politiek. Naief om grenzen uit te gommen voor Schengen, zonder gezamenlijke grensbewaking en een Europese asiel- en migratiepolitiek.

Zo clasht de globalisering met de democratie. En Europa zit er midden tussen. De EU is een vorm van globalisering, en tegelijkertijd de bescherming ertegen. Als Den Haag Facebook kapittelt wegens de doorverkoop van data, horen ze het in Californië niet. Als Brussel het doet, verandert Facebook de regels. En betalen ze een miljardenboete op de koop toe.

Daarom willen de Zwitsers en de Noren aan bijna alles meedoen dat de EU doet. Als blok schrijf je het menu, als klein land sta je óp het menu. De Noorse ambassadeur in Brussel zat tijdens Europese toppen naast mij in de perszaal. Verder kwam hij niet. Tijdens de bankencrisis mocht ook de Zwitser de vergaderzaal niet in. Maar het bestaan van Zwitserse banken hing wel af van de besluiten van Europese regeringsleiders daarbinnen. Oslo en Bern zetten bijna elk Brussels besluit meteen om in nationale wetgeving. Transport, milieu of interne markt. Noorwegen wordt weleens de “fax-democratie” genoemd: een term uit de tijd dat wetsteksten nog per fax uit Brussel kwamen en meteen in Noorse mallen werden gegoten. Veel Zwitserse en Noorse burgers hebben dat natuurlijk niet door. Politici laten hen graag in de waan.

De Britten komen hier langzaam achter. De beste deal die ze kunnen hebben, hebben ze nú, in de EU: een heleboel opt-outs en kortingen, maar toch zitten ze met hun vingers aan alle knoppen. Ook de Tsjechen, Scandinaviërs en anderen gaan door een soort ontnuchtering sinds het Brexit-referendum. Om van Nederland maar te zwijgen. Wij hebben heel lang achter de brede rug van de Britten gescholen. Brussel afkraken was OK – de Britten waren immers altijd nóg erger. Als landen als Denemareken of Nederland in Brussel iets wilden pushen of torpederen: één telefoontje naar Londen, en je had al bijna genoeg stemmen in de Europese Raad. Dat maakte veel regeringen politiek lui. Die tijd is voorbij. Wil je nu iets pluggen of blokkeren, dan heb je 7, 8 anderen nodig. En dat vereist een hele andere manier van werken.

Ik ben gefascineerd wat Brexit met de andere 27 doet. Het helpt ons namelijk weer op gang. Zachtjes. Ik reis veel door Europa. Op de kantoren van alle premiers, in alle ministeries waar ik kom, is het verhaal hetzelfde: als de Britten vertrekken, verandert het machtsevenwicht in de EU. Iedereen is aan het uitvogelen wat dat voor zijn land betekent. Het noorden verliest 12 procent aan stemmen in Brussel zonder het Verenigd Koninkrijk. Het zuiden krijgt méér invloed. Dat verandert de hele politieke ballgame na Brexit. Niemand weet nog hoe je dit nieuwe spel speelt, behalve dat je coalities moet bouwen. Coalities met landen waar je vroeger nauwelijks contact mee had, omdat je ze niet nodig had. Nu heb je ze wél nodig. Je ziet ineens ministers bezoekjes afleggen aan Praag, of Bratislava – steden waar ze nooit eerder waren. Ze praten met elkaar. Luisteren. Kijken op welke dossiers ze elkaar kunnen helpen. Dat op zich al geeft politieke dynamiek. En die dynamiek maakt adrenaline los. Want alle landen willen hier een soort win-win van maken. Ze willen hier beter uitkomen. De Britten debatteren nog altijd over de vraag hoe ze vliegtuigen in de lucht houden na Brexit, en hoe ze de grens met Ierland eruit ziet. Ze herhalen eeuwig dezelfde argumenten. Ze komen daar niet uit. Wij zijn al zes stappen verder. Wij kijken naar onze eigen toekomst. Mede dankzij Brexit.

Ook niet-eurolanden raken hun Britse toeter kwijt. Sommigen overwegen nu om de euro te nemen, want het Europese zwaartepunt wordt meer dan voorheen de eurozone. Met name kleinere EU-landen moeten veel meer Europese diplomatie gaan bedrijven. Ineens moet je uitvinden wat Roemenië wil, of wat Oostenrijk wil. Dat is secuur werk. Het draait om contacten, netwerken en beïnvloeding. Je moet heel goed naar je prioriteiten kijken, en ook van tevoren bedenken wat je wisselgeld is. Want voor wat, hoort wat, natuurlijk. Dit zal tot direct gevolg hebben dat veel landen gematigder worden, politiek gezien: want al die quid pro quo’s binden de handen van regeringen meer achter hun rug vast. Ik neem aan dat de bilaterale ambassades in de EU eindelijk weer worden uitgebreid in plaats van ingekrompen. Ik denk ook dat iedereen steeds meer naar het centrum gaat bewegen. Niet omdat ze plotseling eurofiel zijn geworden, maar omdat je anderen nodig hebt om in Brussel gehoord te worden. Regionale groepen gaan belangrijker worden. Zo is er van alles aan de hand in het noorden, waar zich een ‘nordic’ groep begint af te tekenen. Het is hier dat men het meest ‘verweesd’ is, na Brexit. Er formeert zich ook een clubje rond Oostenrijk van landen die niet te ver naar Visegrad willen overhellen, maar ook niet helemaal west-Europees zijn: Mitteleuropa.

Voorbeelden van concrete stappen richting dat centrum zijn er legio. Nu al. Denemarken en Zweden gaan misschien in 2019 alsnog bij de bankenunie. Slowakije neemt ineens toch vluchtelingen op. Bulgarije wil snel bij de euro. Velen zijn bang dat Frankrijk en Duitsland, die relatief groter worden na Brexit, straks alles gaan beslissen. Het antwoord van de kleintjes is ‘to gang up’, om samen een tegenwicht te vormen. In de harde kern van de EU kan het hard gaan. Geen land wil de aansluiting missen. Geen land wil ‘tweede garnituur’ zijn. Vandaar dat ze allemaal proberen hun aansluiting met het hart van Europa, de eurozone, te verstevigen.

Europa beweegt dus weer, alleen al vanwege Brexit. Een tijdlang lag Europa als een vis op het strand, vanwege alle crisissen: bankencrisis, eurocrisis, vluchtelingen. Een jaar geleden leek de toekomst inktzwart. Ik woonde toen in Wenen en kreeg het ene verzoek na het andere: gaat de EU dezelfde kant op als het Habsburgse Rijk 100 jaar geleden? Nu vragen weinigen dat meer. Nu heeft de EU weer een beetje een toekomst. We weten nog niet waar het heengaat. Dat moeten we nu gaan uitzoeken. Maar de grote vraag is ook: hoe krijgen we het publiek mee, hoe zorgen we dat burgers deze beweging begrijpen? En steunen? Uit eurobarometers blijkt: na Trump en Brexit, en omdat de economie weer flink groeit, zijn Europeanen veel positiever over de EU. Maar hoe verzilver je dat?

Iets wat in mijn ogen immens belangrijk is, is onderwijs. Ik kreeg laatst een dik inburgeringsboek over Nederland in handen, dat mensen uit hun hoofd leren als ze Nederlander willen worden. 350 bladzijden, en tweemaal zeven, acht regeltjes over Europa. Eerst een paar regels over de Navo, dan wat over de transatlantische betrekkingen, en tenslotte de vaststelling dat Nederland “met een aantal andere landen economisch samenwerkt”. Dit is totaal onverantwoord. Waarom laat een land zoiets gebeuren? Waarom blijven de Nederlanders doen alsof Europa alleen wat markt is en verder niets? Ook in andere Europese landen zijn generaties opgegroeid die niet begrijpen wat Europa is, hoe het werkt en waar het om draait. Dit zijn wel allemaal mensen die stemmen. Die het verschil tussen de Commissie en de Raad niet weten, maar wél een uitgesproken mening hebben. Die avond aan avond Baudet en Le Pen en Strache op tv zien, en geloven wat zij zeggen omdat ze maar zelden een ànder verhaal horen. Als we hier niets aan doen, gaan we een hoge prijs betalen. Zoals Edmund Burke zei: “The only thing necessary for the triumph of evil is for good men to do nothing.”

Dit is exact de stemming die tot Brexit geleid heeft: de stemming waarin een land een organisatie verlaat waarvan het niet eens weet hoe die werkt. Brexit is heel ingrijpend. Maar een exit van andere EU-landen zou nog veel ingrijpender zijn. De Britten doen aan weinig dingen mee, in Europa. Maar Frankrijk, België of Nederland hebben de euro, Schengen, de bankenunie. Voor premiers als Mark Rutte of Stefan Löfven is Brexit een regelrecht trauma. Omdat ze weten: dit kan morgen bij ons ook gebeuren. Ik was vorige week in Zweden en daar ontdekte ik dat de minister van Europese Zaken, om die reden, in december met zogeheten ‘EU Handshakes’ is begonnen. Ze bezoekt scholen, vakbonden, bedrijven. Debatteert er over Europa. Die instellingen verplichten zich – vandaar de ‘handshake’ – om er over dóór te discussiëren, en komende zomer verslag uit te brengen. Een goed initiatief, in mijn ogen. In Zweden waren er scholen waar de EU simpelweg niet werd onderwezen, omdat de leraar ‘tegen’ was. Niemand die er iets aan deed. Dit kan dus niet meer. Europa gaat veranderen. Nationale leiders moeten een verhaal hebben daarover. Ze kunnen niet blijven zwijgen.

Dat brengt me op een tweede punt. Naast onderwijs is er nog iets waar we aan moeten trekken: politieke communicatie. Politici moeten beter gaan uitleggen waar ze in Brussel mee bezig zijn. Burgers weten dat dit belangrijk is. Zeker nu. Europa is bezig met een langzame transformatie van een technisch bolwerk naar een veel politieker en geopolitieker organisme. Eerst ging Europa over de spreekwoordelijke kromme banenen. Over de chemierichtlijn. De Groenen lagen er wakker van, maar veel burgers niet. Dat verandert. Met defensie, buitenlandpolitiek, doet Europa nu steeds meer aan politiek tout court. We moeten wel, met Syrië, Poetin, losgeslagen jihadi’s en miljoenen gelukszoekers om de hoek. Burgers vinden iets van deze onderwerpen. Het raakt ze. Politici, bewindslieden moeten uitleggen wat hiervan de inzet is. Waarom dat gebeurt. En waarom dat belangrijk is voor het land. In Nederland zie je dat zelfs de minister van Buitenlandse Zaken is gestopt met Brussel-bashen, en ineens praat over Europa als “a community of values” en “plus jamais ça”. Toen ik het hoorde, viel ik bijna van mijn stoel. Ook dat is een rechtstreeks gevolg van Brexit.

Laat ik eindigen met een pleidooi voor meer antipopulisten in de politiek. Daar zijn er in het politieke midden nog niet zoveel van, op dit moment. Het is wel wat we heel hard nodig hebben: mensen die met feiten blijven komen en zeggen wat ze denken, in plaats van te zeggen wat ze denken dat de kiezer wil horen. We hebben politici nodig met een visie die verder gaat dan iedereen doodsbang te maken. Politici die een positieve boodschap uitdragen, in plaats van alleen zwarte scenario’s. Politici die zeggen: er gaat van alles mis, maar laten we de schouders eronder zetten. Gelukkig zie ik in veel landen, als reactie op de populisten, partijen en bewegingen opkomen die in dat gat – dat gat in het midden – willen springen. Operatie Libero in Zwitserland. Alternatief, in Denemarken. En Marche, in Frankrijk. Neos, in Oostenrijk. Nowozcesna, in Polen. En, gloednieuw: Initiativet, in Zweden.

Ik eindig hier bewust mee. Want al zie ik veel gevaren voor Europa, ik ben zeker niet pessimistisch.

GroenDe enige partij die sociaal én milieuvriendelijk is.

www.groen.be

De Groenen/EVAGroenen en Europese Vrije Alliantie in het Europees Parlement.

www.greens-efa.eu

Samen ijveren voor een beter Europa en klimaat?