AA
Voedselkwaliteit en plattelandsontwikkeling centraal plaatsen in Europees landbouwbeleid

Met het hormonendossier, de dioxinecrisis, de gekke-koeienziekte en de genetisch gemanipuleerde gewassen staat voedselkwaliteit nu ongetwijfeld bovenaan het prioriteitenlijstje van de publieke opinie. Er kwam een politiek draagvlak tot stand voor een radicale verandering van het landbouwbeleid. De beleidsmakers moeten hierop inspelen. In Agenda 2000 gaven de vijftien EU-lidstaten een eerste voorzichtige aanzet, maar van een duidelijke ommezwaai naar een kwaliteitsvolle en milieuvriendelijke is geen sprake. Het is trouwens onaanvaardbaar dat het Europees Parlement nog steeds geen medebeslissingsbevoegdheid heeft voor het landbouwbeleid.

Agro-industrie

De industriële aanpak ligt mee aan de grondslag van het scheefgegroeide landbouwbeleid. Winstbejag hebben geleid tot het intensief gebruik van grond, meststoffen, krachtvoer (in casu dierenmeel voor herkauwers) en geneesmiddelen zonder rekening te houden met de ecologische grenzen aan de groei. Nu krijgen de vijftien EU-lidstaten de rekening van een systeem dat enkel gericht is op kwantiteit. De zorg om de consument en de drang naar gezonde kwaliteit komen steeds weer op de tweede plaats. Twee standaardwerken over het landbouwbeleid (Geert Mak - Hoe God verdween uit Jorwerd, Atlas, Amsterdam, 1996 en Frank Westerman - De graanrepubliek, Atlas, Amsterdam, 1999) beschrijven nauwgezet hoe het beleid heeft gezorgd voor een sociale, economische en ecologische catastrofe.

In Vlaanderen vormt de varkenssector het schoolvoorbeeld van de grootschalige agro-industrie. De sector vertegenwoordigt ongeveer een vierde van de totale Belgische landbouwom-zet en is daarmee de belangrijkste subsector. Meer dan de helft van de varkensstapel (51 procent) is geconcentreerd in West-Vlaanderen, gevolgd door Oost-Vlaanderen (20 procent) en Antwerpen (15 procent). Wallonië tekent slechts voor 4 procent van de totale varkensstapel. Net als in andere EU-landen is de Belgische varkenssector onderhevig aan schaalvergroting. Telde België in 1980 nog 41.778 varkenshouderijen, dan was dit aantal in 1997 teruggelopen tot minder dan 12.000. Niettemin ging de vermindering van het aantal bedrijven gepaard met een onafgebroken groei van de varkensstapel (7.367.653 stuks in 1997 tegenover 6.545.000 stuks in 1992).
Reeds in '96 gaf de Europese Rekenkamer kritiek op de eenzijdige promotie van intensieve landbouw én het verwaarlozen van kleinschalige boerderijen. Twee jaar geleden ging volgens de Commissie 80% van het budget naar 20 % van de landbouwers. Recent wees het Europees Milieubureau erop dat de landbouwhervormingen vanaf '92 bijna geen positieve effecten hebben voor het milieu. Integendeel, prijsreducties en schaalvergroting lijken geenszins bij te dragen tot een gezonde en milieuvriendelijke voedselproductie. Ook de perverse effecten voor landbouwers in de Derde Wereldlanden mogen niet uit het oog worden verloren. Enkel een totale heroriëntatie van het landbouwbeleid en nieuwe afspraken binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO) kunnen soelaas bieden.

Voorzorgsbeginsel

De hoofddoelstelling van een vernieuwd landbouwbeleid moet de productie van gezond voedsel zijn voor de bevolking van de Europese Unie en de kandidaat-lidstaten. De ruime verspreiding van de gekke-koeienziekte plaatst het zogenaamde Europese landbouwmodel onder toenemende druk en toont meteen aan in hoeverre de agro-industriële logica is doorgedrongen. Deze logica bedreigt de verscheidenheid aan landbouwmethodes en –producten. De multifunctionaliteit van Europese landbouwbedrijven kan slechts worden gebruikt als concept bij WTO-onderhandelingen indien de Unie het concept ook daadwerkelijk onderschrijft en loskoppelt van een productiestijging. Groene landbouwmaatregelen, minder-intensieve programma's, bescherming en behoud van bio-diversiteit, afbouw van het pesticidengebruik en bevordering van hernieuwbare energiebronnen zijn elementen om de onderhandelingspositie van de Unie over multifunctionaliteit te versterken. Ook het voorzorgsbeginsel moet uitdrukkelijk worden opgenomen in het kader van de WTO-onderhandelingen, teneinde een nieuwe hormonenoorlog te vermijden.

Steeds meer schadelijke stoffen (dioxines, PCB's, antibiotica, …) duiken op in de menselijke en/of dierlijke voeding. Dit is het gevolg van de intensieve landbouwproductie die enkel winstgevend kan zijn mits het gebruik van goedkope grondstoffen en geneesmiddelen, met alle gevolgen vandien. Het gebruik van kadavers en afvalslib illustreert evenzeer de neerwaartse druk van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en de voedingskartels op de landbouwprijzen. Daarom mag het voorzorgsbeginsel niet worden beperkt tot de levensmiddelen. Ook het diervoeder moet voldoen aan de strengste gezondheids- en kwaliteitscriteria. De volledige keten - van riek tot vork - dient conform het standpunt van eurocommissaris David Byrne en het Witboek onderworpen aan strenge eisen en controles, waaronder de officiële goedkeuring van alle veevoederfabrieken. Voedselveiligheid staat of valt met de organisatie van strenge controles op alle schakels van de voedselketen. En die controles zijn zo sterk als de zwakste schakel. Als de zwakste schakel breekt, dan valt de controle als een kaartenhuisje in elkaar. Goede samenwerking tussen alle controlediensten is daarom essentieel. In dit opzicht is het betreurenswaardig dat de farmaceutische inspectie in de Belgische federatie niet of nauwelijks wordt betrokken bij het Federaal Agentschap voor Voedselagentschap.
Ook de nationale en Europese controles, de kwaliteitsnormen van de grondstoffen voor veevoeder, de grenswaarden en de controles voor ongewenste stoffen moeten worden aangescherpt. Wetgeving kan natuurlijk nooit alle incidenten of frauduleuze praktijken voorkomen. Door een gebrek aan interne controle (goede fabricagemethoden, zelf uitgevoerde controles, rampenplannen) en het gebrek aan traceermechanismen verspreidt een besmetting zich al snel doorheen de hele voedselketen. Op Europees niveau is nood aan positieve lijsten met materialen (additieven, dierlijke bijproducten en dergelijke) die al dan niet bij de productie van diervoeders mogen worden gebruikt. Het verslag-Bowis stelt duidelijk dat de Europese Autoriteit voor Voedelselveiligheid verantwoordelijk is voor risicoanalyse. De instelling kan een sterke partner worden indien ze in de loop van de komende jaren een degelijke reputatie opbouwt. Daartoe dragen niet zozeer wetten en regelgeving toe bij, maar vooral wetenschappelijke integriteit, academische topkwaliteit, onafhankelijkheid en transparantie.

(Over-)productie

Momenteel subsidieert het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid de voedingsindustrie en de landbouwers op basis van kwantiteit: geproduceerde hoeveelheden, aantal dieren en - al dan niet in exploitatie zijnde –bedrijfsomvang. Over kwaliteit wordt geen woord gerept. Er is niet voorzien in een opschorting van deze subsidies indien de regelgeving inzake consumentenbescherming en het leefmilieu met voeten wordt getreden. Het Nieuw Landbouwbeleid moet sancties voorzien om de naleving van deze bepalingen, met inbegrip van kwaliteitsnormen, af te dwingen. Daarnaast is het aangewezen financiële middelen te voorzien voor bijkomende maatregelen die mens en milieu ten goede komen. Het is noodzakelijk op Europees niveau een goede landbouwpraktijk te ontwikkelen die rekening houdt met regionale verschillen.

De inspanningen om de kwaliteit van landbouwproducten te verhogen en zorg te dragen voor het leefmilieu en de tewerkstelling moeten aan de hand van objectieve maatstaven worden beoordeeld, zoals Commissie en Parlement oorspronkelijk hadden gevraagd voor Agenda 2000. De controle op de naleving van deze ecologische en socio-economische verplichtingen ligt in eerste instantie bij de landbouwers die steun krijgen. Voortaan mag overheidssteun voor landbouwbedrijven niet enkel gericht zijn op schaalvergroting en productiestijging. Andere criteria, zoals kwaliteit en respect voor mens en milieu, dienen op aantoonbare wijze te worden geïntegreerd op bedrijfsniveau. In concreto betreft het maatregelen inzake dierenwelzijn (grootte van de stallen, aantal dieren per hectare), de zelfvoorzieningsgraad voor dierenvoer, het gebruik van dierlijk mest, … Vergoedingen voor epidemies worden eveneens afhankelijk gemaakt van een correcte naleving van de groene normen, evenals een beperking van de overproductie.

Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid werd zo geconcipieerd dat Europa reeds in de jaren zestig de taksvrije import van proteïnerijke planten en oliehoudende zaden toestond om de eigen graanproductie te beschermen. De BSE-crisis en het totaalverbod op het gebruik van vlees- en beendermeel leggen nu het tekort aan plantaardige proteïne bloot. Om de graanoverschotten te beheersen, startte de Europese Unie in '92 een beleid van braaklegging (set-aside). Alleen de productie van oogsten bestemd voor non-food doeleinden was toegelaten op die gronden. De landbouwhervormers moeten de BSE-crisis aanwenden om het Europese proteïnetekort terug te dringen. Braakliggende terreinen dienen opnieuw in productie te worden gebracht voor de teelt van proteïnerijke, oliehoudende en eiwitrijke planten. Om de extensieve veeteelt aan te moedigen worden de subsidies voor maïsproductie en stalvoeding best vervangen door een beleid ten voordele van grasland.

Kwaliteit

Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid ligt aan de basis van de landbouwoverschotten in de Europese Unie. Enerzijds voeren de EU-lidstaten belangrijke hoeveelheden dierenvoer in om de vleesproductie aan te zwengelen, anderzijds wordt het daaruit voortvloeiend EU-vleesoverschot met behulp van subsidies aan de man gebracht op de wereldmarkt. Volledigheidshalve dient erop gewezen dat deze dumpingpraktijk leidt tot de ontwrichting van de landbouwsector in de Derde Wereld. Begrijpe wie kan. Het overgrote gedeelte van het landbouwbudget gaat vooralsnog naar afkoop, tussentijdse stockage en verwerking van overschotten.

Een alternatief landbouwbeleid moet de randvoorwaarden vastleggen voor concurrentie op het vlak van kwaliteit. Dit impliceert een geleidelijke afschaffing van marktinterventies en een structurele keuze voor de productie van gezonde levensmiddelen. Klemtoon moet liggen op de reconversie van de voedingssector en een beperking van de machtsconcentratie op de levensmiddelenmarkt dankzij regionale kwaliteitslabels en de promotie van kleinschaligheid. Aan de toekenning van exportsubsidies voor Europese landbouwproducten, met inbegrip van steun aan lange-afstandstransporten voor levende dieren, dient een einde te worden gesteld. De overheidssteun aan landbouw moet efficiënter worden. Zo mag het fiscaal bevoordelen van agro-industriële bedrijven, zoals legbatterijen, niet langer een beleidsoptie zijn.

De kwaliteit van het voedsel kan enkel gewaarborgd worden door een aanpak die steunt op:
1. doorzichtigheid inzake oorsprong en de samenstelling van producten;
2. traceerbaarheid en
3. productverantwoordelijkheid.

Voor veevoederproducenten betekent dit onder meer dat ze:
1. een verklaring moeten afleggen over de samenstelling van het veevoer;
2. zelfcontroles uitvoeren op de oorsprong van de basisproducten en
3. verantwoordelijkheid dragen voor alle bijkomende kosten die voortvloeien uit de toevoeging van of besmetting met stoffen die de volksgezondheid schaden.

De beschermende maatregelen, in de eerste plaats inzake het vervoer van grondstoffen en dieren, moeten streng worden toegepast en gecontroleerd. Ook de controle op het vervoer van vers en verwerkt voedsel moet worden aangescherpt. De consument moet worden ingelicht over de aanwezigheid van alle stoffen die een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid inhouden (gebruik van pesticiden, hormonen, genetisch gemanipuleerde gewassen). De promotie van organische landbouw, die voldoet aan de voorwaarden inzake leefmilieu en volksgezondheid, moet worden opgevoerd. Toegekende subsidies moeen voornamelijk gericht zijn op de conversie van bedrijven en de invoering van nieuwe landbouwmethodes. Er moet wel voorkomen worden dat deze sector afhankelijk wordt van overheidssteun.

In dit verband wordt gepleit voor maatregelen ter bevordering van een meer leefmilieuvriendelijke productiemethode gekoppeld aan een minder intensief gebruik van grondstoffen zoals energie, water, mest en chemische stoffen. De afzet van biologische landbouwproducten (babyvoedsel, scholen, ziekenhuizen en overheidsinstellingen) dient aangemoedigd.

Plattelandsontwikkeling

Hoewel Agenda 2000 nog steeds de logica van productiestijging volgt, werd toch al een eerste aanzet tot verandering gegeven. Zowat 10% van het budget gaat naar plattelandsontwikkeling, de zogenaamde tweede pijler. De lidstaten beschikken bovendien over de mogelijkheid om een maximaal bedrag vast te leggen voor "gebonden" steun aan bedrijven (d.w.z. afhankelijk van arbeidsvoorwaarden en milieumaatregelen). Totnogtoe heeft slechts een beperkt aantal lidstaten de mogelijkheid gebruikt om de overheidssteun te heroriënteren. Frankrijk creëert in het kader van het nieuwe landbouwontwikkelingsbeleid randvoorwaarden waaraan landbouwers moeten voldoen met het oog op natuurbescherming.

De beleidsmakers moeten deze nieuwe structurele aanpak in het landbouwdomein gebruiken om de steun te differentiëren. De logica van marktinterventie kan zo gaandeweg worden omgebogen in een ontwikkelingsstrategie gericht op kwaliteit. Een terugkeer naar de oude aanpak is onaanvaardbaar na het debacle van de gekke-koeienziekte. De inkrimping van de premies voor het aantal dieren per bedrijf zal leiden tot een beperking van het vleesoverschot. Tegelijkertijd moet het regionaal aanbod worden gediversifieerd.

Uitbreiding naar Centraal- en Oost-Europa

De aanpak van de gekke-koeienziekte verhoogt de druk op de landbouwbudgetten van de Europese Unie en de lidstaten. Vooralsnog is het te vroeg om een schatting te maken van de omvang. De co-financiering van de lidstaten dient afhankelijk gemaakt van de (preventieve) BSE-maatregelen die ze al dan niet hebben getroffen. Vermits de BSE-crisis de budgettaire ruimte beperkt voor de nieuwe start van het Europese landbouwbeleid, is een herverdeling van de landbouwmiddelen noodzakelijk, zeker met het oog op de uitbreiding naar Centraal- en Oost-Europa. De zogenaamde compensaties voor EU-lidstaten moeten in de pre-toetredingsfaze ook beschikbaar worden gemaakt voor de kandidaat-lidstaten zodat ze maatregelen kunnen nemen ten voordele van de kwaliteit, het leefmilieu en de plattelandsontwikkeling. Anderzijds mag geen enkele maatregel ten gunste van de agro-industrie worden toegekend in Centraal- en Oost-Europa. Eind 2001 zal de evaluatie van de landbouwcommissie over de effecten van de uitbreiding op het landbouwbeleid zijn afgerond. In afwachting moeten de middelen reeds worden verschoven van het beheer van overschotten naar een structureel landbouwbeleid, waaronder de koppeling aan socio-economische en groene normen en de promotie van kwaliteitsproducten en hun identificatie.

Democratische controle

Het oude Gemeenschappelijke Landbouwbeleid overleefde alle hervormingen omdat een groot deel van de lidstaten netto-ontvangers zijn. Noch de nationale, noch de regionale, noch het Europees Parlement slaagden erin de besluitvorming in de landbouwraad te beïnvloeden. De BSE-crisis is dus ook het resultaat van een democratisch deficit. De aanbevelingen die de onderzoekscommissie van het Europees Parlement (02/97) en later ook de opvolgingscommissie (11/97) formuleerden, werden door heel wat niet lidstaten niet opgevolg. Pas nu wordt duidelijk tot welke schade en torenhoge facturen dit schuldig verzuim leidde. Het landbouwbeleid moet een geïntegreerd beleid voeren met zorg voor de ontwikkeling van het platteland en de rechten van de consument. Dit dossier moet onder de medebeslissingsprocedure vallen zodat Europees Parlement en Commissie daadwerkelijk kunnen toezien op de naleving van de uitgevaardigde maatregelen. Lidstaten die de Europese milieu- en consumentenwetgeving onvoldoende toepassen, moeten sneller worden aangepakt en voor het Hof van Justitie worden gebracht.

Mentaliteitswijziging

Onderzoek is belangrijk voor de verdere ontwikkeling en innovatie van het landbouwbeleid. Totnogtoe werden vooral de intensifiëring en rationalisering aangemoedigd in alle sectoren. De landbouwers zijn afgeweken van de natuurlijke cycli om hun rendement te maximaliseren. Dit heeft geleid tot de bevoordeling van bepaalde regio's ten koste van andere regio's. Denk maar aan de leegloop van het platteland in het zuiden van Frankrijk. Het landbouwbeleid staat voor nieuwe (maatschappelijke) uitdagingen. Daarom is nood aan nieuwe richtsnoeren.

De aandacht voor plattelandsontwikkeling, hoevetoerisme, het respect voor leefmilieu, … moet zich vertalen in het onderzoek. Dit veronderstelt een mentaliteitswijziging bij alle actoren én een gezonde dialoog tussen stad en platteland. Een beter wederzijds begrip vormt de basis van een nieuw landbouwbeleid. In plaats van de aandacht toe te spitsen op biotechnologie en de verhoging van het rendement dient het landbouwonderzoek zich in toenemende mate te richten op innovatie, gebruik van genetische grondstoffen en respect voor het leefmilieu. De programma's voor plattelandsontwikkeling moeten ook een plaats voorzien voor lokale overlegfora (producenten, consumenten, natuurverenigingen).

Bart STAES
Lid van het Europees Parlement

GroenDe enige partij die sociaal én milieuvriendelijk is.

www.groen.be

De Groenen/EVAGroenen en Europese Vrije Alliantie in het Europees Parlement.

www.greens-efa.eu

Samen ijveren voor een beter Europa en klimaat?