content

AA
(07/04/08) Een oude droom werd werkelijkheid. Een terugblik.

Aan het beeld van een spandoek met de slagzin 'Kosova Fitore' aan de kop van een grote Albanese studentenbetoging in de Kosovaarse hoofdstad Pristina in februari 1989 moesten we terugdenken, toen we ons daar op zondag 17 februari jl. door de feestende Albanese mensenzee probeerden te wringen op de Nëna (="Moeder)" Tereza-laan, op weg naar het Parlement van Kosova. Daar zou met de onafhankelijkheidsverklaring van Kosova aan die stoute studentendroom van toen gestalte gegeven worden: Kosova — overwinning! Nu 19 jaar na het memorabele jaar 1989.

Autonomie van Kosova afgeschaft

Ingrijpend is dat jaar 1989 inderdaad geweest, voor Kosova en voor gans Europa trouwens. Die betogers van toen betuigden hun steun aan de 1300 Kosovaarse kompels van de Trepça-mijnen die gedurende weken in hongerstaking waren beneden in de “put”, uit protest tegen de uitsluiting van de populaire Albanese voorman Azem Vlasi uit de Communistische Liga van Joegoslavië. Op last van ene Slobodan Miloševiæ, die zijn loopbaan als nationale communistische leider van Servië begonnen was in Kosova op 24 april 1987 met een pathetische toespraak tot Servische demonstranten: “… dit volk (zou) door niemand meer geslagen worden”. Hij organiseerde nadien “spontane” massamanifestaties in Servië waarop de afschaffing geëist werd van de autonomie, die Kosova als Servische provincie toen nog bezat. Zij het dat die autonomie, die Kosova in 1974 van de Joegoslavische dictator Tito verkregen had, na 1981 uitgehold en beperkt was. Miloševiæ zuiverde in 1989 ook het Kosovaarse communistisch apparaat uit. Vlasi werd gearresteerd. Het aantal stakers groeide aan tot meer dan 25.000. Gevolg: noodtoestand, honderden doden en gekwetsten, duizenden arrestaties, massale exodus. De zuiveringsoperatie en de dreiging met een militair bestuur in Kosova maakten het Miloševiæ mogelijk de afschaffing van de Kosovaarse autonomie door het Kosovaarse Parlement te laten goedkeuren op 23 maart 1989, nadien feestelijk bekrachtigd door het Servische Parlement in Belgrado.

1989: een scharnierjaar

De roep om vrijheid van de Albanese Kosovaren werd met geweld gesmoord. In Centraal-Europa echter leidde die vrijheidsdrang in 1989 tot revolutionaire omwentelingen. Achtereenvolgens maakten alle “satellietstaten” zich van de Sovjet-Unie los: eerst Polen, daarna Hongarije, Oost-Duitsland, Bulgarije, Tsjecho-Slowakije en als laatste Roemenië. Met het oprollen van het IJzeren Gordijn en met het slopen van de Berlijnse Muur werd met de nare gevolgen van de 2de Wereldoorlog definitief afgerekend in Midden-Europa. In Joegoslavië echter zou dit omvormingsproces gepaard gaan met oorlog en geweld. Eerst met een voorspel in Slovenië, nadien met gruwel en genociden in Kroatië en Bosnië-Herzegovina en met een tienjarig schrikbewind in Kosova. De wrevel en het ongenoegen zaten er ook veel dieper. In Joegoslavië moesten de gevolgen van de 1ste Wereldoorlog nog opgeruimd worden. En Servië had bovendien voor 80 % het Joegoslavische staatsapparaat en het leger in handen. Op 28 juni, op een herdenking van de 600ste verjaardag van de Slag tegen de Turken op het Merelveld in Kosova, lanceerde Miloševiæ voor een enorme massa Serviërs zijn programma voor een Groot-Servië. Een ware oorlogsverklaring. Albanese vluchtelingen hier voorspelden me toen dat de oorlog die in Kosova begonnen was in 1989 daar ooit ook zou eindigen.

Laffe moord in Brussel

Kosova had via de media onze aandacht wel gaande gehouden in 1989. Maar de gebeurtenissen in Centraal-Europa waren zo overweldigend en volgden elkaar zo snel op dat we Joegoslavië toch wat uit het oog verloren waren. Tot een laffe moord in Brussel ons wakker schudde. Een Albanese vluchteling uit Kosova, Enver Hadri, die zich hier actief inzette om de schendingen van de mensenrechten in zijn land van oorsprong aan te klagen, werd op 25 januari 1990 op zijn weg naar het Europese Parlement afgemaakt met twee kogels die van kortbij uit een auto afgevuurd werden. Later is gebleken dat de drie moordenaars werkten in opdracht van de Servische Geheime Politie. De daders waren gekend maar werden nooit uitgeleverd. Enver Hadri was een vriend van Willy Kuijpers, die — zoals algemeen geweten - actief begaan was met het lot van verdrukte volkeren. Toen ik Willy voorstelde om ook eens een kijkje te gaan nemen in Kosova, begon hij dadelijk contacten te leggen om een werkbezoek voor te bereiden.

Schokkende confrontatie

Tijdens het paasreces van 1990 trokken we dus met VU-Senator Kuijpers en een filmploeg naar de Balkan. Eerst naar de Sloveense hoofdstad Ljubljana, waar we in het universitaire ziekenhuis enkele zwaar gewonde Albanese slachtoffers van de betogingen in 1989 gingen bezoeken en waar we contacten hadden met het ondergrondse Kosovaarse verzet tegen Miloševiæ. Daarna via Zagreb en Skopje richting Kosova. Dan in de duisternis per wagen naar Pristina. We waren blijkbaar op het juiste moment ter plekke, want begin april waren meer dan 6.000 Albanese scholieren en studenten vergiftigd in de scholen. Voor schooltijd waren ampullen met een gifgas in de leslokalen gegooid. Wij filmden in diverse ziekenhuizen vergiftigde patiënten. Het zou ons zuur opbreken, want vanaf dat ogenblik werd er door de ‘milicija’ duidelijk op ons gejaagd. Toch zijn we erin geslaagd om heel wat aangrijpend filmmateriaal te vergaren met getuigenissen van slachtoffers, medici, nabestaanden van doden, met beelden van extreme armoede... En bovendien zijn we er, dankzij de vindingrijkheid en de behendigheid van Kosovaren, in geslaagd om dat materiaal en onszelf buiten te smokkelen. De nacht voor ons vertrek was onze logeerplaats namelijk door de ‘milicija’ omsingeld. Onze hoed af voor dit huzarenstukje, Lulzim, Serife en alle anderen.

Bloed en tranen

We lieten het niet bij dit ene bezoek. De Balkan in het algemeen en Kosova in het bijzonder werden een passie. Ik maakte datzelfde jaar nog een tweede TV-documentaire onder de titel “De schande van Kosova” met materiaal dat ik liet sprokkelen door anonieme cineasten ter plekke, want anderszins was niet meer mogelijk. Het werd een wrange aaneenschakeling van zware schendingen van de mensenrechten: intimidaties, willekeurige arrestaties, folteringen, vernederingen, slagen en verwondingen, moorden, vergiftigingen, verbod van het Albanese onderwijs, schorsing van de Albanese artsen en chirurgen in de ziekenhuizen, schorsing van alle Albanese politiemensen, opheffing van de Albanese krant, van radio en TV, extreme armoede... In die periode kon je in de straten van Pristina bvb universiteitsprofessoren ontmoeten die bananen ventten. Niet iedereen kon rekenen op hulp van familie uit de diaspora.

Het commentaar bij de beelden van de documentaire film “De schande van Kosova” werd geleverd door de toenmalige voorzitter van het Kosovaarse mensenrechtencomité, prof Zekeria Cana. Het werd opgenomen aan de voet van de IJzertoren in Diksmuide, waar hij eregast was op de IJzerbedevaart van 1990. Hij besloot het interview met de metafoor dat de geschiedenis van de Albanese Kosovaren gesymboliseerd is in de kleuren van hun vlag: rood en zwart, bloed en tranen.

“Omdat dit onze plek is”

Naast alle ellende was er ook vreugde omdat we er zoveel fijne vrienden bij kregen. Even er twee apart vermelden: Aferdita en Shpëtim. Zij prof chemie, hij anesthesist. Hij een tedere anarchist, zij iemand met lijnrechte principes. Beiden zeer scherpzinnig en goed van de tongriem gesneden. Zij maakten me wegwijs in de tragische geschiedenis van dit “meest misdeelde volk van dit continent”, zoals de bekende Albanese auteur Ismail Kadare de Kosovaren noemde. Zij brachten me in contact met politieke leiders, met intellectuelen en kunstenaars en vooral met zeer vele kleine lieden, slachtoffers van het imperialistische Servische regime en van de machtsdrang van een dictator.

Op een zwoele zomeravond in 1991 zat ik samen met Shpëtim naar lucht te happen op het piepkleine balkonnetje van zijn flat in Pristina. Voor de Albanezen gold de avondklok vanaf 20 uur. Hij zat duidelijk in een dipje. Hij vloekte. Luidop denkend vroeg hij zich af waarom hij, die zich een wereldburger voelde, in dat vervloekte land bleef. Stilte. Dan zei hij gedecideerd: “Omdat dit onze plek is. En ik moet trachten deze mensen te helpen.” In 1998 zou hij als “arts zonder grenzen in eigen land” zelf slachtoffer worden van het Servische staatsgeweld. Nu heeft deze tedere anarchist zijn standbeeld gekregen in Pristina. Mocht hij het geweten hebben, hij zou gevloekt hebben.

KosovA of KosovO?

Een eigen vrije plek onder de zon, dat is de droom van de Albanese Kosovaren sinds hun regio tegen de manifeste wil van de Albanese meerderheid bij Servië werd aangehecht na de Balkanoorlogen van 1912 en 1913. Door die oorlogen was er een einde gekomen aan de meer dan 5 eeuwen durende Ottomaanse of Turkse bezetting van een groot gedeelte van de Balkan. Die bezetting was begonnen na de veldslag op het Merelveld, waar een leger van de Servische koning Lazar, waaraan ook Albanese, Bulgaarse, Hongaarse en Roemeense edelen deelnamen, verslagen werd door de Turken op 28 juni 1389.

Servisch-Montenegrijnse soldaten bezetten Kosova in 1912 en begonnen een grootschalige etnische zuiveringsoperatie. “Huizen en hele dorpen in de as leggen, ongewapende en onschuldige bevolkingen 'en masse' vermoorden, ongelooflijke daden van geweld, roof en allerlei brutaliteiten plegen — dat waren de middelen…” (1) Gedurende de twee Balkanoorlogen zouden 130.000 Albanezen gedood zijn.

Op 28 november 1912 riepen de Albanezen in Vlorë (Zuid-Albanië) de onafhankelijkheid uit, vrijwel onmiddellijk erkend door de internationale gemeenschap. Na de Tweede Balkanoorlog (1913) werd die erkenning bevestigd, maar anderzijds werd Kosova toen aan Servië toegekend.

De Eerste Wereldoorlog zou het lot van Kosova definitief bezegelen. In 1920 verwierf Servië bij internationale verdragen alle Slavische gebieden van het vroegere Oostenrijk-Hongarije. Het werd het Koninkrijk van Serviërs, Kroaten en Slovenen. Kosova behoorde ook tot deze nieuwe staat, onder de naam Zuid-Servië. In 1929 werd deze staat omgedoopt tot Joegoslavië, wat Zuid-Slavië betekent. Een grootschalig serviseringsproces werd ingezet.

Kosova (Albanese naam) zou en moest Kosovo (Servische naam) worden.

Het plan van 1937

In het interbellum werden daarom Albanese scholen gesloten, werden ±50.000 Servische kolonisten in Kosova ingevoerd, werden ±300.000 Albanezen weggepest naar Turkije. Toch ging het serviseringsproces voor sommige Servische intellectuelen niet snel genoeg.

De historicus Èubriloviæ ontvouwde in 1937 een drastisch plan om de Albanese kwestie te regelen, de “Iseljavanje Arnauta” (De gedwongen verhuizing van de Albanezen). Een greep uit het manifest (2):

- “… tot het uiterste gebruik maken van de wetten, zodat het leven voor de Albanezen ondraaglijk wordt …”;

- “… het niet erkennen van oude diploma’s…, het intrekken van concessies, vergunningen…, het ontslag uit staats-, privé- en autonome diensten ...”;

- “…het koeioneren van geestelijken, het vernietigen van begraafplaatsen ...”;

- “…in deze gebieden de oude guerrilla-activiteiten nieuw leven inblazen en discreet helpen ...";

- “…het stiekem in brand steken van dorpen en Albanese wijken in de steden ...”.


1941-1944: deel van Groot-Albanië

Tijdens de 2de Wereldoorlog werd het grootste deel van Kosova door de Duitse bezetter bij Albanië gevoegd. De Albanezen kregen de grote Albanese staat waar ze sinds de 19de eeuw van gedroomd hadden, zij het in aanvechtbare omstandigheden. De bevrijding van Kosova eind 1944 door de communistische partizanen, leidde tot een grootscheepse afrekening met de collaborateurs en de niet-communistische verzetsbewegingen. De wreedheden leidden op hun beurt tot een massale opstand in het Drenica-gebied (centraal Kosova). Die werd op bloedige wijze onderdrukt door het Joegoslavische partizanenleger: 47.300 Kosovaren werden afgeslacht.

Na 1945: opnieuw discriminatie en terreur

In juli 1945 werd Kosova een autonoom gebied binnen de Joegoslavische Servische Republiek. Èubriloviæ werd partijadviseur onder de communistische dictator Tito. Zowat 200.000 Kosovaren verhuisden naar Turkije onder druk van de terreur. In de periode 1955-1956 werden ±100.000 Albanezen gevangengenomen en gemarteld.

Tito sloeg en zalfde: in het meer liberale klimaat eind de jaren ’60 groeide de Kosovaarse invloed in de Joegoslavische Federatie. Het zou uiteindelijk leiden tot de Grondwet van 1974, waarbij Kosova het statuut van Autonome Provincie van Servië verwierf. De dood van Tito in 1980 luidde een periode van instabiliteit in Joegoslavië in, zoals algemeen verwacht. In Kosova reeds vrij vlug trouwens. In 1981 brak er een studentenrevolte uit, gevolgd door een golf van arbeidsstakingen met als eis: Kosova - Republiek. De noodtoestand werd afgekondigd. Het optreden van de ordestrijdkrachten kostte honderden mensenlevens en duizenden gekwetsten. Nadien werd een immense zuiveringsactie doorgevoerd die jaren zou aanhouden. Tussen 1981 en 1986 werden 6.400 personen veroordeeld tot samen 10.000 jaar gevangenschap. En zo zijn we terug beland in het memorabele jaar 1989, toen de autonomie van Kosova afgeschaft werd.

Een parallelle samenleving

De Albanezen reageerden op de onderdrukking door zich onder leiding van hun pacifistische leider Ibrahim Rugova ondergronds te organiseren. Een Albanese deIegatie met Rugova werd door VU-Europarlementslid Jaak Vandemeulebroucke naar Straatsburg uitgenodigd in juli 1990 en kon er met de parlementsvoorzitter en met alle fracties de situatie van Kosova bespreken.

In 1991 werd in Kosova een ondergronds referendum gehouden over onafhankelijkheid. Die werd op 19 oktober 1991 uitgeroepen. In 1992 volgden parlementsverkiezingen en werd Rugova president. Men organiseerde een parallelle samenleving met eigen scholen, universiteit, ondergrondse ziekenhuizen, zelfs een eigen systeem van sociale zorg. Alles gefinancierd met een eigen belastingsysteem. Kosovaren in de diaspora moesten 3 % van hun brutoloon afdragen aan de regering in ballingschap. En ze deden dat massaal.

Bloedige strijd en barbaars geweld

In 1997 radicaliseerde een deel van de Albanese bevolking, ontgoocheld over het uitblijven van een politieke oplossing na acht jaar vreedzaam verzet. De groep stond aan de wieg van het Kosova-Bevrijdingsleger (UÇK), dat brak met het pacifisme van Rugova en de wapens opnam tegen de Servische onderdrukker. Er volgden aanslagen op Serviërs en collaborerende Albanezen. Meer dan speldenprikken waren de UÇK-acties niet. Maar in het voorjaar van 1998 vond Belgrado dat de maat vol was. Het kwam tot een groot militair offensief, bedoeld om het UÇKuit te schakelen.

Zoals verwacht, ontplofte het Kosovaarse kruitvat. Het offensief tegen de UÇK-guerrilla werd uitgevoerd met het beproefde middel van de “etnische zuiveringen”. Dorpen werden in de as gelegd, honderdduizenden Albanezen op de vlucht gedreven, hele gebieden door grof geweld ontvolkt.

Na vruchteloze onderhandelingen begin 1999 besloot de internationale gemeenschap tot een militair ingrijpen. Het NAVO-optreden leidde tot een Servische capitulatie begin juni, waarna een internationale vredesmacht (K.F.O.R.) Kosova binnentrok op 12 juni.

Kosova kwam in uitvoering van VN-Resolutie 1244 onder VN-bestuur (Verenigde Naties) onder de naam UNMIK, met hulp van de Europese Unie en de NAVO .

“Nooit meer in een Servische staat”

Met pas verkozen VU-Europarlementslid Bart Staes trokken we een maand na de bevrijding naar Kosova om er een stand van zaken op te maken. Aferdita, de prof chemie, zelf net terug van de vlucht, gidste ons. De balans was dramatisch: 11.000 doden, meer dan 3000 vermisten, honderden politieke gevangenen in Servische gevangenissen, 120.000 huizen verwoest of zwaar geteisterd… om maar de meest prangende pijnpunten te noemen. De conclusie van alle gesprekspartners was duidelijk: nooit meer in een Servische staat.

Sindsdien hebben de Kosovaren op een politiek statuut gewacht. Voor vrijwel iedereen kon dat enkel onafhankelijkheid betekenen. Er was teveel gebeurd. Zondag 17 februari was het zover.

“Eindelijk na 9 jaar!”, zegden we. Aferdita verbeterde ons prompt: “Sorry, na 96 jaar !”.

(1) Detrez, R. (1999) Kosovo, De uitgestelde oorlog. Antwerpen: Houtekiet, blz.35.
(2) Detrez, R. (1999) Kosovo, De uitgestelde oorlog. Antwerpen: Houtekiet,, blz 43-44

GroenDe enige partij die sociaal én milieuvriendelijk is.

www.groen.be

De Groenen/EVAGroenen en Europese Vrije Alliantie in het Europees Parlement.

www.greens-efa.eu

Samen ijveren voor een beter Europa en klimaat?